van toen nu nog steeds als een stukje fantasie aanbiedt. Ik kan mijn analyse van toen hier niet gaan herhalen, maar het kwam erop neer dat ik van alle voorkomende semantische e.a. problemen de meest voor de hand liggende oplossing gaf, tenzij een andere oplossing zich dwingend aanbood. En om dat laatste, nog steeds de beste methode geloof ik, gaat het nu. Het enige woord nl. dat problematisch blijft, en waarmee de interpretatie van het gedicht staat of valt, is weder. Nu heeft dat woord twee basis-betekenissen: wederom en alweer (in de zin van: ‘wat gaat zo'n weekend snel, het is alweer zondagavond’). Met wederom is niets te beginnen (tenzij men omkringd, zoals Oversteegen en Wilmink, met heksenkringen in verband wil brengen; wie had het over fantasie?). Maar met alweer komt men nu juist zonder fantasie op mijn interpretatie: de broer is door het ijs gezakt. ‘Gij leedt een einde, waar geen mensch van weet’, ‘Toch woudt gij alleen gaan door de woestenij’, ‘waarheen gij gingt’, en vooral ‘Te vreeselijk om zich in te verdiepen’ maken dit niet alleen waarschijnlijk, maar worden door de letterlijke associatie zelfs gruwelijk suggestief. Dat alles omdat, door van het geheimzinnige antwoord de problematische woorden zo gewoon mogelijk te ‘vertalen’ (weder: alweer - dicht... omkringd: de iepen vormen een dichtbegroeide kring) blijkt dat het nu zomer is, en toen winter. En een ‘woestenij’ met kale iepen eromheen kan niet anders dan een moeras of ondergelopen weiland zijn.
Nogmaals, want ik zei het ook al in Merlyn, er zullen wellicht andere interpretaties te geven zijn, maar bij mijn weten is bovenstaande de enige die uit een eenvoudige ‘vertaling’ van het gedicht is af te leiden, en die niet in strijd is met enige plaats in het gedicht, noch enige plaats in het gedicht onverklaard laat. Zonder fantasie dus, en zonder in het onverklaarbare de verklaring te zoeken.
Nog twee rechtzettingen tot slot.
Onbedoeld steunt Wilmink mijn interpretatie, door van een van de Nocturnes uit Nergal (ook Mijn broer hoort daarbij) te beweren dat ‘we wel te maken zullen hebben met een droom of dagdroom uit de kindertijd’. Bij mijn analyse van Mijn broer was inderdaad een belangrijke bouwsteen dat de gebeurtenissen met de broer van de ik in diens kindertijd hebben plaatsgevonden. Bedankt, Willem.
Voorts heeft Wilmink bezwaren tegen de opvatting, als zou Mijn