Tirade. Jaargang 14 (nrs. 153-162)
(1970)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||
Generatieproblemen in perspectief
|
(a) | International: de koude oorlog; het afschuwelijke politieke spel, |
met vernietigingsmiddelen achter de hand, waarmee wij de aarde kunnen ontvolken (lees Nevil Shute: On the beach); de voortdurende oorlogsdreiging en, gedeeltelijk, oorlogsrealiteit; de zich verscherpende politieke conflicten, met zich verscherpende middelen uitgevochten: wreedheden, martelingen; de opkomst van China met een onheilspellend agressieve mentaliteit; enz. | |
(b) | Binnenslands: troebelen over de gehele wereld; rassenstrijd; toenemende onveiligheid door criminaliteit: roofmoorden, rituele moorden, politieke moorden, genocide, vliegtuigkaperij, ontvoeringen; democratische procedures zwichten voor geweld en ‘harde aksie’ (recent voorbeeld: de V.N.-jeugdbijeenkomst, juli 1970); etc. |
(c) | De mislukking, tot dusverre, van ontwikkelingsprogramma's; de rijke landen worden rijker, de arme blijven arm. |
(d) | Het gemis aan bereidheid van belangengroepen - concerns, vakbonden, nationale regeringen, maar ook pressiegroepen - om in te binden, om voordelen of voorrechten prijs te geven ten behoeve van andere groepen. |
(e) | Het doordraaien van de expansieve, welvaartverhogende wereldeconomie van de rijke landen; het voortdurend scheppen, bevredigen en weer scheppen van nieuwe behoeften; een absurde reclame-industrie (in het westen) als klaarblijkelijk werkzaam middel daartoe. |
(f) | De afgang van de eenvoudige principes van de godsdiensten; God is dood, althans ongeloofwaardig geworden; de zin van het leven is problematischer dan ooit, omdat niemand dat leven - van de mens, op aarde - meer kan volgen; de erosie van morele waarden. |
(g) | De wetenschappelijke explosie; dagelijks nieuwe vindingen: waarvan we weinig begrijpen, maar waarvan we wel weten dat ze ongunstige neveneffecten zullen hebben, al weten we wel niet precies welke. |
(h) | De informatie-explosie; niet alleen kennis maar vooral ook ‘al het nieuws van de wereld’ stort zich dagelijks over ons heen; hoe rampzaliger hoe meer nieuwswaarde; journalisten houden een zwaar negatief vertekend wereldbeeld in stand; daarmee moeten we maar zien te leven; en niets is meer zo ‘ver weg’ dat het ons niet aangaat. |
(i) | De verkeersexplosie; een kwestie van uren en men is waar men wil (men = wie het kan laten betalen of betalen); maar de stad wordt een hel van uitlaatgassen en parkeerproblemen. |
(j) | De bevolkingsexplosie en het wereldvoedselprobleem; honger in |
Biafra - en waar nog meer; experts voorspellen grote hongersnoden in 1975, maar de (EEG-)landbouw moet om redenen van economie minderen; onverkoopbaar voedsel wordt vernietigd. | |
(k) | De onmacht van de bestuurders; alles gaat anders dan eigenlijk de bedoeling was: woningnood, milieuvervuiling, verkeerschaos, onderwijs-chaos; de bureaucratie neemt toe. |
(l) | De onhoudbaarheid van het vooruitgangsgeloof; de welvaartsverhoging, door progressieve industriële en commerciële expansie, gaat officieel nog steeds door, maar niemand gelooft meer, dat de kwaliteit van het leven beter wordt; de welvaart zelf als vijand van de mens: we eten, roken of rijden ons dood. |
2. Bovenstaand beeld is erg zwart - maar helaas ook goed gelijkend (en nog lang niet compleet). Hoe zijn we hierin terecht gekomen?
Allereerst een antwoord dat primitief is en onjuist: ‘De oudere generatie heeft het bedorven’. Het is een primitief antwoord omdat het van de vraag een schuldvraag maakt en als antwoord daarop een zondebok aanwijst - zij het dan een collectieve zondebok. Het is onjuist omdat de wereld niet door mensen ‘gemaakt’ is. Psychologisch is het begrijpelijk, dat jongeren, die de geschiedenis niet hebben bestudeerd, en die opgroeien in een modern, kunstmatig milieu waarin haast alles door mensen gemaakt of geregeld is, gaan denken dat de vorige generatie de wereld heeft ‘gemaakt’ en daarvoor verantwoordelijk staat. Maar dat is een afschuwelijke vergissing. Het probleem is juist, dat het ordenen en reguleren van de wereld - een aarde vol met egoïsten, groeps-egoïsten, nationaal-egoïsten, met honderden talen, nationaliteiten, misvattingen en vooroordelen - door de recente informatie- en verkeersexplosie (h en i) en door het zelfvernietigings- risico (a) een nieuwe taak is geworden, die ver boven de krachten van de mensheid uitgaat. De wereld is niet ‘gemaakt’, maar een natuurprodukt van aardse mogelijkheden en menselijke driften en inspanningen, menselijke successen en menselijk falen. Velen hebben steentjes bijgedragen maar niemand had een bouwplan.
Het generatieconflict, dat met de gedachte van ouderen als ‘schuldigen’ verband houdt, is weliswaar een realiteit; maar het is een extra complicatie, die niets tot de oplossing van de problemen kan bijdragen. Ik kom er nog op terug (zie III).
3. Onze (westerse) wereld is een produkt van een onwaarschijnlijk succes-verhaal - dat nu aan het doldraaien is. Het is, grofweg, het succesverhaal van een bepaald sociaal-economisch systeem en van menselijke intelligentie belichaamd in een bepaald mensentype. Het economische systeem is het progressief (en agressief) expansieve kapitalisme (staatskapitalisme daarbij inbegrepen); het mensentype is dat van de grensoverschrijder: de onderzoeker, de ontdekker, de ondernemer, die steeds nieuwe horizonten zoekt. David Riesman heeft dat nieuwe mensentype, dat nodig was voor ‘the age of production’ en dat paste in een nieuwe, niet meer traditie-gebonden maatschappijvorm, al 20 jaar geleden treffend beschreven in zijn boek: The Lonely Crowd (1950).
Terwijl de oude, ‘gesloten’ maatschappij vormen - b.v. het oude Egypte, maar ook vele meer primitieve culturen - in stand werden gehouden op basis van metafysische principes en door een vaste, door geheiligde tradities bepaalde ordening, waaraan het individu zich had aan te passen, kon de ‘open society’ alleen functioneren met mensen van een geheel ander ‘sociaal karakter’. Riesman dateert deze maatschappijvorm ongeveer vanaf de Renaissance; zij beheerst de spits van de westerse cultuur tot en met de eerste helft van de twintigste eeuw. De ontdekkingsreizen, de beginnende natuurwetenschap, de bevrijding uit het traditioneel-godsdienstige denken, de koloniale expansie, de commerciële toepassingen, inclusief de ‘industriële revolutie’: het zijn allemaal overschrijdingen van vroegere traditionele grenzen.
Het mensentype, dat daartoe in staat was, wordt beschreven als inner-directed. Dat wil zeggen, dat het is opgevoed tot het hebben van een eigen, ‘absoluut’ geweten, een eigen stelsel van normen, dat weliswaar van ouders en andere voorbeelden afkomstig is, maar geheel eigen-gemaakt, ‘geïnternaliseerd’ is. Daarmee toegerust weet je overal wat je weg is; je hebt je geweten, je normen van wat goed en slecht is en ook je vaste, persoonlijke gewoonten bij je. Je bent als het ware toegerust met een gyroscoop, die ongeacht de woelingen van de zee richting houdt - zodat je je kunt permitteren je ver van je traditionele basis te verwijderen, en naar expansie te streven.
Dit type mensen was nodig om het succes-verhaal van de westerse civilisatie mogelijk te maken: wetenschappelijke, technische, commerciële, geografische expansie. Men kan daaraan toevoegen dat dit
type mensen ook nu nog nodig is als er - begripsmatige, wetenschappelijke of maatschappelijke - grenzen moeten worden overschreden. Maar Riesman's analyse gaat verder. Er is, in de twintigste eeuw en met name sinds 1950 een nieuw mensentype bijgekomen, dat opnieuw correspondeert met wat de nieuwe maatschappij-ontwikkeling nodig had. De produktie van wetenschappelijke ontdekkingen, technische vindingen, commerciële toepassingen en kapitalistische expansie met behulp daarvan, kon alleen dóórgaan als er afnemers waren. De ‘consumers’ werden steeds meer essentieel voor het doordraaien van de expansieve spiraal. Riesman beschrijft dit als een ‘tweede revolutie’, die van the age of production naar the age of consumption leidt - in 1950 gekenschetst als ‘just beginning’.
Nu, in 1970, kennen wij het proces precies: nieuwe behoeften kweken, de begeerte naar het nieuwste aanwakkeren; kortom: de consument bespelen om de produktie - en de welvaart - verder te kunnen opvoeren. Het mensentype dat hiervoor nodig is, wordt door Riesman other-directed genoemd, d.w.z. afgaand op wat andere vinden, op wat anderen óók hebben, op alles wat ‘in’ is. De ‘other-directed person’ is uiterst gevoelig voor modes, rages; om eraan te kunnen meedoen. Hij gaat niet af op een vast stelsel van eigen normen, gewoonten en behoeften, hij heeft niets van de inner-directed pionier. Hij heeft geen gyroscoop van binnen, maar in plaats daarvan, aldus Riesman, een uiterst gevoelige sociale radar-installatie - waarmee hij zich kan instellen op wat de anderen (b.v. de andere tieners) vinden, hebben en willen.
Twintig jaar na Riesman's studie kunnen we vaststellen, dat de expansieve economie, wat betreft dit nieuwe mensentype, wel gekregen heeft wat zij nodig had. Het probleem is alleen, dat bijna niemand daarmee gelukkig is. Daarvoor is de vraag die in het volgende artikel (II) wordt opgeworpen te klemmend geworden: Waar moet het met onze progressieve expansie heen?
Herkomst en toekomst van de aardse civilisatie (Toda)
1. Waar moet het met onze progressieve expansie heen?
Als we ons op een wat grotere tijdsspanne dan de eerste vijf of tien
jaar richten, dan is het duidelijk dat het niet zo kan doorgaan. Dat is dwingend aangetoond door de Japanse psycholoog Masanao Toda, in een rede die hij juli 1969 hield voor het internationale congres van psychologen te Londen (titel: Possible roles of psychology in the very distant future).
Toda wijst erop, dat de huidige, progressieve opvoering van produktie en consumptie - die wij volgens de economen voor behoud en verhoging van de welvaart nodig hebben - gebaseerd is op de mogelijkheid om het energie-verbruik per hoofd der bevolking voortdurend, en versneld, te doen toenemen. Als wij op dit punt naar de feiten kijken - ze zijn allang bekend, maar Toda is één van de weinigen, die de consequenties heeft doorgedacht - dan zien we, voor bevolkingsgebieden als de U.S.A., Europa en de U.S.S.R. een verbijsterende curve. De laatste 100 jaar is dat energieverbruik zo explosief toegenomen, dat voortzetting van de huidige trend - extrapolatie van de versnelde toename - al vóór het jaar 2000 zou leiden tot een ‘oneindig’ energieverbruik per hoofd.
Wij kennen de verschijnselen zeer goed. Wij zijn niet zuinig meer, wij laten lichten branden, wij laten àlles op stencil zetten of drukken, wij gaan natuurlijk per auto, wij vernieuwen al onze gebruiksgoederen periodiek - de expansieve economie vereist het, de modes en onze gewoonten volgen wel - wij verbruiken steeds meer water, gas, elektriciteit, wij leren flessen en andere verpakkingen weg te gooien, zijn bereid over te gaan op weggooi-jurken, -auto's en -huizen, enz. Wij reizen steeds meer per vliegtuig, laten onze berekeningen door computers uitvoeren terwijl wij zelf meer consumeren; overal moet meer technologie en meer geld bij komen. Wij zijn eraan gewend geraakt de nadelen van (energie en geld) kostende technische vernieuwingen te bestrijden met nieuwe (energie en geld kostende) technieken.
Wetenschap en techniek - en bewapening - verslinden energie: fysica, ruimte-onderzoek, medische wetenschap, enz. De energie-consumptie stijgt voortdurend, en in versneld tempo. Maar, de totale energie-voorraad die er voor ons aardbewoners te gebruiken valt is, hoe dan ook, eindig, terwijl bovendien de aardbevolking snel toeneemt. Het kan niet zo doorgaan.
Energieverbruik is niet de enige relevante index die een ‘sky-rocket-
ing curve’ te zien geeft. De hoeveelheid per hoofd per tijdseenheid beschikbare informatie - een aan energie verwante, en ook op energieverbruik gebaseerde, variabele - geeft een soortgelijk beeld te zien. Men kan ook kijken naar de maximale snelheid waarmee de mens zich kan verplaatsen. In 1850 was dit nog circa 50 km per uur (te paard, afgezien van een enkele trein), in 1900 zoiets als 150 (auto), in 1950 ca. 1000 km per uur (vliegtuig), in 1970 tientallen duizenden kilometers per uur (per raket, in een satelliet).
In de bestedingen voor de wetenschap is het buigpunt - d.w.z. het punt waar de versnelde toename in vertraagde toename overgaat - al bereikt. Dat was, en is, niet alleen een gevolg van een, tijdelijke, ‘recessie’ maar ook een noodzakelijke mindering van de groei. Een interessant gegeven betreffende de huidige toename van de wetenschapsbeoefening is het, door anderen uitgerekende, feit dat van alle wetenschapsbeoefenaars die ooit geleefd hebben zoiets als 90% nu (nog) leeft. Een ander interessant gegeven is, dat de omvang van de stroom van wetenschappelijke publikaties zich iedere tien jaar ongeveer verdubbelt; dus, met 10-jaarssprongen, 2, 4, 8, 16, 32 maal zo groot wordt (in een halve eeuw). Dat is niet bij te houden, het is ook ‘niet leuk meer’ - en het kan eenvoudig niet zo doorgaan.
Kortom, de progressieve expansie - of, in termen van energie, de versnelde toename van het energieverbruik per hoofd per tijdseenheid - waarop ons huidige sociaal-economische systeem is gebaseerd (‘stilstand is achteruitgang’) kan niet lang meer op dezelfde voet worden voortgezet.
2. Toda geeft deze bevinding nog wat meer relief door de korte periode waarin zich al onze moderne veranderingen hebben voltrokken tegen de achtergrond van de geschiedenis van de mensheid en van de aarde te plaatsen. Daartoe voert hij een tijdschaal in (van ongeveer 1:63 miljoen), waarbij 10 jaar tot een halve Seconde wordt omgedoopt. In die nieuwe schaal is dan het ontstaan van de aarde - volgens geologen en astronomen - 8 Jaar geleden te dateren, het ontstaan van leven op aarde 6 Jaar geleden. De mens verschijnt ongeveer 1 Dag geleden, homo sapiens 25 Minuten geleden; de oudste pyramiden werden 4 Minuten geleden gebouwd, het jaar 0 ligt 1½ Minuut achter ons - en het begin van de spectaculaire stijgende curve
van het energieverbruik ligt 10 Seconden terug. In die laatste 10 Seconden is het gezicht van de aarde totaal veranderd; en de veronderstelling dat dit, laten we zeggen, de volgende 30 Minuten (d.i. 40.000 jaar) zo zou kunnen doorgaan is gewoon absurd. De eerste consequenties van de komende noodzaak tot ‘afremmen’ zullen zich al vóór het jaar 2000 voordoen; ja, zij werpen hun schaduwen nu al vooruit.
3. Toda vat zijn visie op die consequenties samen in de begrippen Overgangsperiode (period of Transition) en warmte-ontwikkeling.
Onze generaties, van de laatste 100 à 200 jaar (5 à 10 Seconden), hebben toevalligerwijze het voorrecht gehad in een uiterst avontuurlijke periode van de geschiedenis van de aarde en de mensheid te leven. Men moet die periode zien als een overgangsperiode. Als de aarde blijft voortbestaan - d.w.z. niet door de een of andere kosmische ramp wordt getroffen en niet door wezens van andere zonnestelsels wordt veroverd of vernietigd - en als de mensheid zichzelf niet vernietigt, dan zal op deze overgangsperiode een veel langere periode van relatieve stabiliteit moeten volgen. Wetenschappelijke en technologische oplossingen van problemen, die opnieuw tot explosieve vermeerderingen van het energieverbruik zouden leiden, zullen dan geen (goede) oplossingen meer zijn.
De consequenties van de noodzaak om af te remmen zijn vrijwel onvoorstelbaar. Als energie, gegeven het normaal geworden gebruik ervan, een relatief schaars goed wordt, kan de strijd om de energiebronnen alleen maar heftiger worden. Belangengroepen, die tot dusver alleen tegen andere belangengroepen te strijden hadden, krijgen ook te maken met het feit, dat zij hun op expansie gebaseerde gewoonten en verwachtingen drastisch zullen moeten wijzigen. In plaats van te leven in een voortdurend avontuur van opeenvolgende grensoverschrijdingen, ontdekkingen en uitbreidingen, zal de mensheid genoegen moeten leren nemen met een soort spelevaren met variaties - weliswaar op een hoog niveau van energieverbruik, dat echter niet meer naar willekeur kan worden opgevoerd. Knappe economen zullen systemen van conjunctuurbeheersing moeten ontwikkelen, die fundamenteel van de huidige afwijken.
Het grootste probleem zal waarschijnlijk zijn, dat de talloze belangen-
groepen heel lang niet zullen merken, dat zij - ook - tegen een gemeenschappelijke vijand aan het strijden zijn. Zo gezien, kunnen de conflicten en protesten voorshands alleen maar toenemen, terwijl ook vele van de nu bestaande - op expansie gebaseerde - sociale instituties drastisch zullen moeten worden hervormd of zullen bezwijken. Toda werkt dit alles niet uit, maar hij vat het samen in een fysische analogie: afremmen leidt tot wrijving en watrmte-ontwikkeling - in casu ‘wrijving’ en ‘warmte-ontwikkeling’ in sociale en/of polemische zin. En hij voegt eraan toe, dat het feit dat de universitaire structuren in Japan ongeveer ‘op het smeltpunt’ zijn geraakt, wellicht al in dit licht moeten worden gezien.
4. Toda's betoog is gebaseerd op een tweetal veronderstellingen. De eerste werd hierboven al genoemd: de mensheid houdt het op de aarde, zonder zichzelf te vernietigen of vernietigd te worden. Dat ziet er in verband met het bovenstaande en met de huidige toestand (zie 1 hierboven) tamelijk onwaarschijnlijk uit, maar wij moeten er op blijven hopen en naar blijven streven. De tweede veronderstelling is, dat wij onze expansie niet buiten de aarde zullen kunnen voortzetten. Toda merkt op dat dit allereerst afhangt van de vraag of Einstein gelijk heeft met zijn bewering dat de lichtsnelheid de absolute grens is voor alle snelheden die een stoffelijk deeltje - casu quo de ruimtevarende mens - kan bereiken. Ik ben geneigd dit een zeer waarschijnlijke veronderstelling te vinden - maar Toda merkt op, dat de relativiteitstheorie nog maar 3½ Seconde oud is, dus best fout zou kunnen zijn...
Hoe dan ook, als Einstein gelijk heeft, dan zijn vrijwel alle andere vaste sterren, ook die binnen ‘onze’ Melkweg en ons stelsel onbereikbaar. De vaste ster die het dichtst bij ons ligt, is circa 4 lichtjaren van ons verwijderd; d.i. 5 × 1013 km, of 100 miljoen maal zo ver als de maan. Ruimtevaarders, die daarheen zouden vertrekken met de maximale snelheid van onze maanvaarders, zouden er vele tienduizenden jaren over doen.Ga naar voetnoot2. Dat ziet er weinig hoopvol uit: ‘There will
be no exit to the rest of the Galaxy’.
De maan is bereikbaar - dat weten we nu - maar voor aardbewoners weinig aantrekkelijk. Waarschijnlijk liggen sommige planeten in principe ook binnen het bereik van ruimte-expedities, maar extra ‘levensruimte’ of energie-bronnen lijken zij niet te zullen opleveren. Het resultaat van onze recente, avontuurlijke ruimte-exploraties is, naast een enorme opbloei van Science fiction en fiction Science, paradoxaal genoeg dat wij nu allemaal beter dan ooit weten hoe onverbiddelijk wij aan die ene aarde gebonden zijn.
5. En die aarde ‘is een dorp geworden’ - door de moderne communicatiemiddelen. De uitspraak is afkomstig van Marshall McLuhan - die dat merkwaardigerwijze fascinerend of leuk schijnt te vinden. Toda concludeert uit onze aardgebondenheid, in samenhang met de noodzakelijke komst van een nieuwe periode van relatieve stabiliteit het volgende: ‘We will then have to learn, somehow, how to live with our fellow man, and in order to accomplish this very difficult task our attention must inevitably be oriented toward the inner world within ourselves’. Met andere woorden: de psychologie zal een uiterst belangrijke wetenschap worden - samen met de sociologie - om in dat grote ‘dorp’ een leefbaar sociaal klimaat te handhaven. Dat is dan het slot-thema van Toda's betoog, op de uitwerking waarvan wij nu echter niet zullen ingaan.
6. Van meer belang voor ons doel is Toda's schets van de nieuwe vorm van leven en samenleven, die in de komende stabiliteitsperiode tot stand zal moeten komen. Hoewel hij, vrij optimistisch, veronderstelt dat die nieuwe vorm zal slagen - dus, dat de mensheid niet tot barbarisme zal terugvallen - en hoewel hij zelf die nieuwe vorm als een ‘Utopia’ kenschetst, stelt hij toch dat de dan levende mensen, onze generaties die in een overgangsperiode hebben kunnen leven, zullen benijden. Waarom? Per individu zal een hoge hoeveelheid energie beschikbaar zijn; er zal een grote mobiliteit zijn; de maatschappij zal ‘vloeibaar’ zijn veeleer dan ‘vast’, met kaleidoscopisch veranderende en zelf-bepalende culturen en subculturen, dynamisch ondanks de stabiliteit - alles volgens Toda - maar de vrijheid om te werken en te scheppen in ònze zin zal sterk beperkt zijn. Dat wat nu
de kern is van de menselijke ‘vooruitgangs’-motivatie - ondernemerschap, pionieren, nieuwe mogelijkheden zoeken die tot grotere produktie en energie-consumptie leiden - de vrijheid om dat te doen zal aan sterke restricties gebonden zijn. De echte expansieve, inner-directed ondernemer zal om zo te zeggen met pensioen-activiteiten genoegen moeten nemen. Het echte avontuur, de echte grensoverschrijdingen, de ‘thrill’ van onze op expansie en snelle ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden gerichte wereld, dat alles zal verleden tijd zijn - en dààrom zullen de later levenden ons benijden.
Daarmee is een psychologisch probleem geschetst, dat spoedig actueel zal worden - als het dat niet al is. Wij zijn, doordat wij opgegroeid zijn in de grote Overgangsperiode - de eerste, zegt Toda, misschien komen er later meer doorbraken - ongeschikt geworden voor ieder Utopia, dat pas-op-de-plaats moet maken, al is het ook met nog zo veel variaties. Spelevaren binnen de grenzen van een betrekkelijk vaste energie-consumptie, èn binnen de onverbiddelijke grenzen van het aardse dorp, is weinig aantrekkelijk voor wie echte expansie gewend is. De grenzen van het ‘dorp’ zijn de laatste tientallen jaren duidelijk geworden, de grenzen van de energie-limiet zijn in zicht - en beide grenzen beginnen ons al te bedrukken. Daar komt dan bij (zie I), dat het vooralsnog bepaald niet zo'n leuk dorp is, dat de mensen niet lief voor elkaar zijn, dat we bijkans bezwijken onder de informatie- (en taal-!)explosie, en dat wij steeds meer met de neus op al deze - veel te vele en vooral de afschuwelijkste - dorpse feiten worden gedrukt.
7. De these, dat een belangrijk deel van de onvrede met de wereld, die nu in de protestbewegingen van juist de welvarendste en meest ge- priviligieerde bevolkingsgroepen doorklinkt, met de hier naar voren gebrachte aspecten van onze tijd samenhangt, is niet nieuw. Maar Toda heeft deze bekende zaken in een groter perspectief van tijd en ruimte geplaatst, dat men óók gezien moet hebben. Bovendien biedt zijn analyse, met die van Riesman en met bepaalde psychoanalytische ideeën in verband gebracht, aanknopingspunten voor de uitwerking van enkele psychologische samenhangen.
(word vervolgd)
- voetnoot1.
- Deze zullen binnenkort, in boekvorm gebundeld, uitkomen bij Mouton & Co, Den Haag, onder de titel: Standpunt. Verder wordt de lezer verwezen naar de beknopte literatuurlijst die aan het eind van het tweede artikel zal verschijnen.
- voetnoot2.
- Dit geeft natuurlijk alleen een idee van de grootte-orde. Het probleem is nog veel gecompliceerder door de eigen beweging van de sterren (× km per seconde) en vooral door het feit dat alleen de - waarschijnlijk uiterst schaarse - sterren met een planeten-stelsel mogelijk interessant zouden kunnen zijn.