Tirade. Jaargang 14 (nrs. 153-162)(1970)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 397] [p. 397] Ode aan een bruine esdoorn Je krijgt niet zoveel cadeau. ‘Voor niks gaat de zon op,’ zei mijn moeder altijd. Zoiets blijft je bij. Goed: zelf kreeg ik in ieder geval een vrouw en twee zonen cadeau. Dat was meer dan ik jaren had durven hopen. Na zulke geschenken kan wat dan ook enkel een kleinigheid zijn, een snoepje voor het moeilijke slapen gaan. Eerst sloeg ik er dan ook nauwelijks acht op: wat sprieten in een rommelig voortuintje; later een blad, nog een blad, een stengel, iets als een tak. Nu wuift zijn puntige kruin al zo'n kleine drie meter boven de grond: onze bruine esdoorn (lid van de familie der Aceraceeën, zegt Heukels) aangewaaid van de overkant. Hij was nog maar half zo groot, toen mijn buurman, bedenkelijk fronsend zei: ‘Pas maar op, wanneer jullie eens weg zijn, zaag ik hem om,’ en ik dacht: ‘Als je dat ooit doet, zaag ik jou om,’ en wist plots dat mijn leven er weer iets had bijgekregen, iets waarop je nooit had gerekend of kunnen rekenen: een soort onecht nakomertje. We staan heus niet elke dag naar hem te kijken; waarschijnlijk maak ik zelfs nooit een foto van hem: hij is er gewoon, een klein deel van ons. Af en toe hoor je hem ruisen, wat ieltjes nog. Soms, op vakantie, kijken mijn vrouw en ik elkaar aan en zegt een van ons (vooral als het hard waait): ‘Hoe zou het met onze esdoorn gaan?’ C. Buddingh' Vorige Volgende