Tirade. Jaargang 14 (nrs. 153-162)(1970)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 361] [p. 361] [Gedichten] Anachronisch Zijn pollutie is een executie, door de peristaltische riolen van de wereld wordt hij afgevoerd met paard en wagen, de gebroken polsen op de rug geboeid, zijn tranen branden zwartomkranste gaten in zijn blinddoek maar in een koffer draagt hij zijn pleidooien voor genade. Later trillen zijn gewrichten in de stille hoop dat alles een vergissing was, en als zijn laatste vraag waarom dit is gebeurd belachelijk maar onafwendbaar in het duister als een vonnis uitgesproken is antwoordt de zaal hem niet dan met gefluister; op de trappen zoekt hij tastend naar bekenden om zich aan een opgestoken vuist, een uitgestrekte arm vast te klampen en tenslotte, in zijn halfslaap, neemt hij in een hoge kamer zonder ramen op een schitterende troon van wreedheid plaats; zijn kruin werd door zijn beulen kaalgeschoren en de deuren zijn gesloten, iedereen is binnen om van zijn electrocutie te getuigen: ‘Zijn ontwaken kwam als troost te laat.’ T. Graftdijk [pagina 362] [p. 362] Het zwembad In gedachten construeert men monumenten zijner nagedachtenis: dramaticus, creëer dan nu een nieuwe romantiek - want plotseling is de bevolking naar het zwembad uitgestroomd om hem te zien. Maar zonder vleugels vraagt hij staande op de hoogste duikplank om een Daedalus als vader, en wanneer hij twijfelt tussen naar beneden springen of in bed zijn angstdromen vervolgen dreigt men duizendkoppig schreeuwend met castratie als vergelding: op de stenen bodem ligt zijn neergestorte lijk, het zwembad had men met vereende krachten leeggepompt zodra men wist dat hij zou komen. T. Graftdijk [pagina 363] [p. 363] Het souterrain Je bent voor eeuwig in de hysterie verdwaald dat je mysterie afgestorven is en ik weer naar je om kan zien, zo onbenoembaar kruip je door de gangen van het souterrain om starend door de gaten van je masker mijn projektie op de grond en op de muren terug te vinden, en zo onbegrijpelijk bedrogen blijf je naar mij vragen in de ondergrondse schemering van ondergang en wederzijdse wroeging waar ik van jou afgesloten achter glas je ziel, je ziekte ongezien verworpen heb, je laatste lichaam in een aggregatietoestand van verstikking en verdrinking in vergetelheid ver achter mij heb nagelaten. Om dan als in een afgrond in je rimpels neer te storten en voorgoed in jouw dimensies op te gaan, omdat je oudheid hartverscheurend is en je verlossing nog zo lang op zich laat wachten... - maar je blijft het afgedwaalde, tegen mij gerichte leven dat ik toen we bijna buiten waren in het hol heb teruggejaagd: als in een middeleeuws asyl onschendbaar ben je noch in afstand, noch in tijd door mij te achterhalen. T. Graftdijk Vorige Volgende