geval ex cathedra, over zijn eigen werk, dat romantisch dekadent zou zijn en zou behoren tot een genre dat men in Nederland uit gebrek aan een traditie niet kent en dus nu niet herkent.
Het klinkt indrukwekkend en voorzover het een zich op een glibberig literair pad bevindende premier De Jong een etiket verschaft om zich de tegen een staatsbekroning protesterende Van Dissen, Jongelingen en andere boeren Harmsen van het lijf te houden, kan ik er vrede mee hebben. Maar voor de rest is het autodidaktenpraat; en een lachertje als men er in de ons omringende kultuurlanden mee zou aankomen. Zoals trouwens veel van wat Van het Reve over theologie en filosofie uitkraamt pure autodidaktenpraat is. Het is zijn zwakke en als het zo gemeend plechtig klinkt zelfs zijn ridikule kant en zo volledig als ik hem binnen zijn grenzen als schrijver en openbare figuur aksepteer, zo nodig vind ik het hem bij zijn uitstapjes buiten die grenzen in de valkuil te sinjaleren. Het is te weinig gedaan; men verstijft in Nederland gauw van bewondering wanneer een hier ongewone figuur als een kunstenaar de heldenhemel heeft bereikt.
Van het Reve is geen romantisch dekadent schrijver en hij kan het niet zijn. Om niet te worden misverstaan, het gaat hier om een stijlbegrip en een literair-historisch verschijnsel, niet om een aanduiding van ethisch gedrag. De dekadentie is een overgangsverschijnsel, een altijd weer terugkerende fase als in een bepaald tijdsbestel binnen een kultuur de spankracht afneemt, het pathos niet meer valt op te brengen en het ethos ongeloofwaardig wordt. De dekadentie komt na een toppunt, is het doorspelen als het geloof er niet meer is, is het zich op raffinementen toespitsen als de zin van het doen niet meer wordt gezien. De dekadentie is het begin van een overgangsfase en er kan over worden getwist in welk stadium van een overgangsperiode onze westerse kultuur zich nu bevindt, maar aan een begin beslist niet. Men kan zeggen dat figuur en werk van Van het Reve toch zo ouderwets en unzeitgemäsz zijn, dat ze zowel de 19e eeuwse romantische als de typisch dekadente trekken vertonen. Het mag op het eerste gezicht zo lijken, Van het Reve's uitlatingen en gedragingen, zijn pseudo-katholicisme, zijn ego-mythomanie en zijn bizarre smaak en voorkeuren tot aan de kroontjespen toe, zouden er op kunnen wijzen, maar het is schijn. Voor zover er een element van komediantendom tegenover de kleinburgerij en pour besoin de sa cause in zit, valt de