Tirade. Jaargang 14 (nrs. 153-162)(1970)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] [Gedichten] De dichter Wie is er zo lief als een dichter? Hij wijst je niet slechts op je fouten, hij leert je ermee te leven en spelen. Er is altijd hoop, zegt de dichter. Een houten been is een reden het bos doorlopend dankbaar te wezen. Ook een blinde gelooft in stuiters. Ik zie als ik spreek, zegt de dichter. Kijk, ik voorspel je de toekomst: een beter gebruik van woorden. Adriaan Morriën [pagina 48] [p. 48] Zomeravond Gelach tussen de struiken van het plantsoen: wie niet horen wil moet voelen. Mijn hond let op heel andere dingen dan ik omdat hij snuffelt en bijna niet kijkt. Waarom heb je mijn brieven niet beantwoord? Het was warm, kil, winderig, regenachtig. Van sommige dagen heb ik hartstochtelijk gehouden. Ik kon geen afscheid van ze nemen. Ik zag ze gaan, zoals je een vrouw ziet weggaan, of naar de trein brengt, haar koffer voor haar draagt, een tijdschrift voor haar koopt, haar nawuift op een perron waar je alleen komt te staan. In de verlaten straat drie lange jonge negers die mij wel zien maar niet doodslaan. Geparkeerde auto's in 't licht van de lantarens: lege zitplaatsen in ontzenuwde carosserieën. Adriaan Morriën [pagina 49] [p. 49] Revolutie De moedermond slaakt gefluisterde reuzen. De mensheid slaakt grote bladzijden om: donderend geritsel begeleidt onze schreden. Speelkwartier: in een hoek van het plein wordt een jongen geranseld door vroegere vriendjes en latere. Wie wordt niet graag gedood door de hand die zijn schaamdelen streelt? Het regent geld: de man valt neer getroffen door een dollar (roebel) die te hard is aangekomen. Ik stel je voor aan de zon, een vriendelijke baas die paal en perk stelt aan geluk, de droge knal waarin al ons gefluister wordt samengebald. De duif valt uiteen in geroep moed bloed roet. De afgrond wordt met bloemen gevuld. Wie zijn vrouw leefheeft spaart de roede niet. Adriaan Morriën Vorige Volgende