| |
| |
| |
[Tirade januari 1970]
De zaak-Weinreb
Pieter 't Hoen
Met het verschijnen van de drie dikke delen met oorlogsherinneringen van F. Weinreb wordt in Nederland een vraag aan de orde gesteld, die niemand meer kan ontwijken en die binnen niet te lange tijd afdoende beantwoord behoort te worden. Is de schrijver in 1947 door de rechter terecht veroordeeld voor zijn gedrag gedurende de oorlogsjaren en is hij de vuige verrader, waarvoor sommigen hem houden? Of is deze veroordeling een grove misslag geweest en was de schrijver een rechtschapen verzetsman, die recht heeft op ieders hoogachting? De Weinreb-mémoires vragen niet in de eerste plaats om een literaire beoordeling of om een juridisch oordeel. Zij stellen veel meer een moreel probleem aan de orde, t.w. de vraag wat een mens onder de nazi-bezetting in de jaren 1940-1945 wel en niet kon doen. Of de Nederlandse rechter met zijn vonnis over Weinreb recht gedaan heeft of een tragische vergissing heeft begaan, is van deze primaire vraag afhankelijk.
Het relaas dat Weinreb van zijn oorlogsactiviteit geeft draagt ontelbare kenmerken van authenticiteit en historische betrouwbaarheid. Zijn beschrijving van de sfeer bij de Joodse Raad klopt volkomen met de waarnemingen, die men tijdens de oorlogsjaren heeft kunnen doen. Zijn schildering van de toestanden in de cellenbarakken in Scheveningen is tot in détails geheel in overeenstemming met de ervaringen, die ik in 1942 in deze gevangenis heb kunnen opdoen. Het portret van de gemiddelde Nederlandse politieman, die niet fout was, maar die niettemin alle nare Duitse opdrachten, die hij van de S.D. kreeg, placht uit te voeren, behoeft nauwelijks correctie. Ook het beeld dat hij van allerlei dubieuze randfiguren van de illegaliteit schetst, beantwoordt zeer nauwkeurig aan de realiteit van de oorlogsjaren. Natuurgetrouw is eveneens de schildering van de vunzige figu- | |
| |
ren uit de Haagse recherche, die gedurende de vijf jaren der Duitse bezetting aan één stuk door Nederlanders in de val gelokt en in het verderf gestort hebben. Het afwisselend vriendelijk en bruut optreden van de S.D. bij verhoren, het systematisch tegen elkaar uitspelen van in nood gedreven mensen, de soms bijzonder sluwe en perverse tactiek van de zogenaamde Sachbearbeiter zowel als hun af en toe aan de dag tredende eenvoud van geest en goedgelovigheid, het wordt alles door Weinreb op zeer betrouwbare wijze gerapporteerd. De onwil van de gemiddelde Jood om te gaan onderduiken, waarvan Weinreb vele staaltjes geeft, is eveneens op volkomen verantwoorde wijze beschreven. De toestanden in het kamp Westerbork, waarover Weinreb bericht, passen geheel in het beeld dat wij er tijdens de oorlog en nog sterker daarna uit de mond van de overlevenden van gekregen hebben. Zijn onthullingen over het zogenaamde Mauretania-archief, dat het hoofdkantoor van de S.D. op het Binnenhof in Den Haag had aangelegd van alle Joodse personen, die door de een of andere vorm van verraderlijke
aangifte in handen van de nazi's gevallen en daarna gearresteerd en weggevoerd waren, was voor mij volkomen nieuw. Voor zover bekend heeft vrijwel niemand daarvan geweten. Wie was er tijdens de bezettingsjaren van op de hoogte wat zich in de binnenkamers van de Sicherheitsdienst afspeelde? In het algemeen wisten wij niet meer dan hetgeen toevallig uitlekte of wat door incidentele penetratie van handlangers van het verzet in het Duitse politie-apparaat bekend werd. Een andere bron van inlichtingen waren de mensen, die in handen van SD waren geweest en daardoor de gelegenheid hadden gekregen om de methodes en de werkwijze van deze instelling van nabij enigszins te leren kennen. Wanneer zij het geluk hadden te kunnen ontvluchten dan waren de gegevens, die zij konden verstrekken, vaak van belang om een duidelijker beeld van het vijandelijke apparaat te kunnen krijgen. Tot het hart van de SD is bij mijn weten niemand tijdens de oorlogsjaren in Nederland kunnen doordringen. Hoogstens kon men af en toe een zijdelingse blik in de SD-administratie werpen of een aftaplijntje naar het een of andere onderdeel van de nazi-veiligheidsdienst tot stand brengen. De op deze wijze verkregen informaties waren soms uiterst nuttig, maar ze bleven incidenteel en fragmentarisch en onvoldoende om een duidelijk totaalbeeld te krijgen. Wat Weinreb over het Mauretania-archief me- | |
| |
dedeelt is in deze precieze vorm nooit openbaar gemaakt. Zijn mededelingen terzake passen intussen heel goed in de psychologische situatie van de oorlogsjaren. Bij de politie, bij burgemeesters, bij de S.D. en bij talloze andere Duitse instanties kwamen in die tijd voortdurend telefoontjes en brieven binnen, waarmee mensen van alles en nog wat beticht werden. Bij wijze van persoonlijke wraakneming, uit concurrentienijd of soms ook wel eenvoudig uit angst of met de bedoeling het een of andere voordeel of een gunst van de bezettingsautoriteiten te krijgen, gaf men buren, kennissen, concurrenten,
gehate werkgevers of lastige werknemers aan. In een van de kleinere steden in ons land had men een Ortskommandant, die geen nazi was en die dan ook niets met zulke dénunciaties te maken wilde hebben; hij wierp alle aangiften van en over onderduikers, luisteren naar geallieerde radiozenders, het kopen van ‘zwarte’ levensmiddelen en de schuilplaatsen van gevluchte Joden steeds in de prullemand. Waarschijnlijk zijn er hier en daar meer van zulke Duitse officieren geweest, zodat niet elke aangifte tot rampzalige gevolgen heeft geleid. Vermoedelijk berusten vandaag nog hier en daar in Nederlandse politie-archieven gegevens over deze dénunciaties. Zij waren uiteraard wel eens van Duitsers of van NSB-ers afkomstig, maar meestal was dat niet zo. De grote stroom schijnt gekomen te zijn van lieden, die in het geheel niet door politieke of ideologische motieven gedreven werden. In verzetskringen was dit verschijnsel tijdens de bezettingsjaren bekend. De préciseringen, die Weinreb met zijn mededelingen over het Mauretania-archief verschaft heeft, zijn geheel in overeenstemming met de geest van de feiten, zoals die zich in de jaren 1940-1945 aan ons voorgedaan hebben. Ook op dit punt betoont Weinreb zich een betrouwbaar kroniekschrijver. De door hem geschetste sfeer van corrupte verdorvenheid in het Haagse Café Normandie, waar SD-beambten regelmatig een borrel kwamen drinken met bepaalde Nederlandse figuren, die zich ‘vertegenwoordigers van de Haagse illegaliteit’ noemden, beantwoordt geheel aan de lugubere voorstelling, die ik mij daarvan in de laatste oorlogsjaren op grond van berichten uit Den Haag gemaakt heb. Om kort te gaan - deze mémoires wemelen van scherpe analyses, nuchtere waarnemingen en situatiebeschrijvingen, die wellicht voor allerlei personen en groepen minder aangenaam zijn, maar die volledig overeenstemmen met mijn eigen ervaringen, zodat zij
| |
| |
voor mij het stempel van echtheid en betrouwbaarheid verdienen. De vraag in hoeverre Weinreb zijn eigen oorlogsrol juist beschrijft is hiermede natuurlijk niet beantwoord. Een critisch-wantrouwige rechter van onderzoek zou Weinreb's hoogst belangwekkende en historisch betrouwbare beschrijving van het klimaat en de psychologie der bezettingsjaren kunnen beschouwen als een prachtig foudraal, waarin de persoonlijke rol van de schrijver als een valse edelsteen verpakt werd. Een definitief en volkomen verantwoord antwoord op de vraag of Weinreb een honorabele of een schurkachtige rol gespeeld heeft kan pas gegeven worden na een nieuw onderzoek. Ik voor mij heb evenwel het gevoel, dat Weinreb uit zo'n onderzoek schitterend te voorschijn kan komen, al zullen daarbij grote weerstanden overwonnen moeten worden.
Uit Weinreb's mémoires blijkt, dat hij als orthodoxe Jood weinig sympathie had voor het Nederlandse Jodendom. Tegenover de Joodse Raad stond hij met afgrijzen. De Duitse Joden droeg hij evenmin een bijzondere liefde toe. Een Zionist is hij ook al niet. In vele Joodse kringen treft men zodoende heel wat mensen aan, die niet erg op hem gesteld zijn. Het oprakelen van de hele oorlogs-tragedie ten behoeve van een nader onderzoek in de zaak-Weinreb zal in die kringen bepaald geen onverdeelde steun vinden. Weinreb's oordeel over de gemiddelde Nederlander tijdens de tweede wereldoorlog is ook al niet erg positief. Een golf van nationale verontwaardiging om tot herziening van het vonnis te geraken, dat twee rechterlijke instanties over hem uitgesproken hebben, is dus niet zo waarschijnlijk. Over de rol van het Nederlandse verzet laat Weinreb zich bovendien niet gunstig uit. Hij heeft daarin bepaald geen gelijk. Zijn eigen oorlogsrol speelde hij practisch uitsluitend in het kader van de hulpverlening aan Joden, wat uiteraard een bitter noodzakelijke en hoogst sympathieke opdracht was, maar deze opgave was slechts een onderdeel van het verzet. Dit terrein oefende een bijzondere aantrekkingskracht uit op oplichters en parasieten omdat men hier te maken had met een categorie van nazi-slachtoffers, die volkomen hulpeloos waren en daarom een gemakkelijke prooi voor afpersers en andere lieden, die zich gaarne op een gemakkelijke en snelle wijze zonder al te veel risico verrijken wilden. Deze lieden traden dan bij voorkeur op achter het masker van de illegaliteit. Op het terrein van de illegale
| |
| |
pers, de spionnage, de knokploegen, de sabotage en de vele andere vormen van verzet, kwam men dit soort van chanteurs zelden tegen. Weinreb's herkomst en zijn gehele geesteshouding brachten evenwel met zich mee, dat hij zich tot al die terreinen niet aangetrokken, noch geroepen gevoelde. Uit zijn mémoires blijkt, dat hij er practisch geen bemoeienis mee heeft gehad. De niet-Joodse contacten, die hij nodig had om zijn onderduikers van adressen, geld en distributiepapieren te voorzien, kwamen kennelijk voornamelijk uit de onderwereld. Weinreb heeft zodoende niet in een positie verkeerd, die het hem mogelijk maakte het geheel van het Nederlandse verzet enigszins te overzien. Zijn kritiek op ‘de’ illegaliteit zou wellicht tot gevolg kunnen hebben dat sommige mensen uit het voormalig verzet niet veel enthousiasme zullen voelen om Weinreb thans op de een of andere wijze bij te staan. Na de oorlog heeft Weinreb verder de pech gehad, dat er een comité voor hem is gaan werken, waarin Prof. Wertheim een rol speelde, zodat velen de indruk kregen dat de zaak-Weinreb een onderdeel was van de politieke acties die deze hooggeleerde op bepaalde terreinen voert. Dit had vanzelfsprekend het gevolg dat vrijwel iedereen zich liever afzijdig hield. Een andere factor, die in zijn nadeel kan werken is de wijze, waarop hij zich buiten de Nederlandse gemeenschap stelt. Ofschoon hij een Nederlands paspoort heeft, van jongs af aan op Nederlandse scholen is geweest en op grond van zijn opleiding, zijn begaafdheid en zijn brede belangstelling een sieraad van de Nederlandse intellectuele élite zou kunnen zijn, neemt hij een dusdanige distantie tegenover ons land in acht, dat men bij lezing van zijn mémoires af en toe de indruk krijgt met een voortreffelijk Nederlands schrijvende vreemdeling te doen te hebben. Het element van nationale woede tegen de nazi-bezetting, dat in bijna alle varianten van het Nederlandse verzet tijdens de
oorlogsjaren in meerdere of mindere mate aan den dag trad, is moeilijk te ontdekken in Weinreb's oorlogsoptreden. Hij is in zijn gehele geesteshouding geen Joodse Nederlander, noch een Nederlandse Jood, maar een orthodoxe Poolse Jood, die door het toeval in Nederland terechtgekomen, opgegroeid en grootgebracht werd, maar die zich kennelijk niet - zelfs niet onder groot voorbehoud - met Nederland kan vereenzelvigen. Het onderkennen van dit vreemde in Weinreb's persoonlijkheid maakt identificatie met hem en het grote drama, waar- | |
| |
van hij tijdens en na de oorlog de verwekker, de held en het slachtoffer werd, niet gemakkelijker. Bij dit alles komt dan nog, dat zeer velen hem tijdens de oorlogsjaren bij de S.D. in en uit hebben zien lopen, hem met den commandant van het kamp Westerbork als gelijke hebben zien omgaan en hem als gevangene in Scheveningen uitzonderlijke gunsten hebben zien deelachtig worden, zodat alle gegevens gereed lagen voor een schijn van onbetrouwbaarheid, dubbelzinnigheid, handlangerswerkzaamheid en duistere verraderlijkheid. Weinreb heeft daardoor een groot aantal vijanden gekregen, wier activiteit wel niet bevorderlijk zal zijn voor het heropenen en tot een definitief einde brengen van het onderzoek in deze zaak.
Wie de vonnissen leest, die in 1947 en 1948 tegen Weinreb door de Nederlandse justitie zijn geveld en waarvan de tekst der sententies achter Weinreb's mémoires met een analyse van Nuis zijn afgedrukt, kan niet anders dan het gevoel krijgen dat de Nederlandse rechter indertijd niet goed raad met de zaak-Weinreb heeft geweten en niet in staat is geweest door de wonderlijke structuren van de hele geschiedenis heen te kijken. De cassatierechter, die hem tot zes jaar gevangenisstraf veroordeelde, zegt in de motivering van dat vonnis in één adem, dat Weinreb a. de uitvoering van zijn plan tot redding van zoveel mogelijk Joden met goede bedoelingen heeft opgezet en b. dat hij in de eerste plaats zichzelf en zijn gezin wilde redden zelfs door Joodse geloofsgenoten geld af te troggelen ten behoeve van S.D.-beambten. Dit zijn twee uitgangspunten, die bezwaarlijk met elkander in overeenstemming te brengen zijn. Men vraagt zich af, waar deze rechters tijdens de bezettingsjaren geleefd hebben als men leest, dat zij iemand er een verwijt van maken dat hij in de eerste plaats zichzelf en zijn eigen gezin wilde redden. Mag men een mens daarvan een verwijt maken? En hoe komt men er bij om pogingen de vijand en zijn organen door omkoping en corrupt-making te ondermijnen, te verzwakken, te vertragen in zijn acties en moreel aan te tasten, als een misdaad te beschouwen? Ik heb tijdens de oorlogsjaren dit soort van pogingen om een maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden tot corruptie in het vijandelijke kamp dikwijls gezien en meermalen ondersteund. Voor iedereen, die bij het actieve verzet betrokken is geweest, was dit alles vanzelfsprekend. Even logisch was het, dat de mensen, die dag en nacht werkzaam waren voor de illegali- | |
| |
teit, op de een of andere wijze in hun onderhoud moesten voorzien. Een betrekking konden zij naast hun verzetswerk niet vervullen en het leven onder schuilnamen, met valse papieren en in schuilplaatsen, waar men
nooit lang kon blijven, maakte voor hen een bestaan van een rustig burger met een maandsalaris of een eigen bankrekening volstrekt onmogelijk. Het was dan ook de meest vanzelfsprekende en natuurlijke zaak dat de illegaliteit het bestaan van illegalen met een volle dagtaak financieel zelf moest verzorgen. Een rechter, die Weinreb verwijt dat hij van de vele gelden, die in de bezettingsjaren door zijn handen zijn gegaan, ook iets ten bate van het onderhoud van zijn gezin heeft gebruikt, maakt daarom de indruk tijdens de bezettingsjaren als Alice in Wonderland te hebben rondgelopen. Verder heeft men Weinreb veroordeeld wegens celspionnage, gepleegd in een periode waarin Weinreb in verband met een Diamant-Spiel van de SD in de Scheveningse cellenbarakken een luxe-behandeling onderging, die gepaard ging met een grote reeks van onvoorstelbare voorrechten, die voor iedereen in de gevangenis zichtbaar waren. Nu kan men de SD van alles en nog wat beschuldigen, maar dat deze politieschurken zo onnozel waren om zo'n gunsteling als Weinreb voor celspionnage te gebruiken, is volstrekt onaannemelijk. Ik heb zelf lang genoeg in dezelfde cellenbarakken gezeten om te weten dat dit soort van vuile zaakjes heel wat handiger door de SD-beambten geënsceneerd werd. De Nederlandse rechter, die klaarblijkelijk elk voorstellingsvermogen miste, dat nodig was om zich in de sfeer van oorlog en verzet te kunnen inleven, heeft niettemin de onbewijsbare beschuldigingen, die op dit punt door enkelen ingebracht werden, aanvaard en Weinreb schuldig verklaard aan celspionnage.
Zelfs heeft men hem er een verwijt van gemaakt, dat hij moest toegeven tijdens de oorlog wel eens zwakke momenten te hebben gehad. De gehele oorlogsperiode van 1940 tot 1945 is één onafgebroken tijdperk van nationale zwakheid geweest, van nederlaag, onderwerping, angstige gehoorzaamheid aan de bevelen der nazi's, van aanpassing en bijkleuren. Alleen het verzet, dat in het begin bijna nergens, maar na El Alamein en Stalingrad van verscheidene kanten geboden werd, doorbrak dit beeld van zwakheid. Men vergist zich evenwel deerlijk wanneer men aanneemt, dat de man van het verzet een soort van ijzeren Hein was, een ridder zonder vrees of blaam, die voor niets en nie- | |
| |
mand uit de weg ging en geen momenten van zwakheid kende. Het verzet in Nederland was vooral de eerste jaren heel moeilijk, omdat het psychologisch min of meer in een vacuum opereerde, wat een gevolg was van de omstandigheid, dat de grote massa van de bevolking er niets voor voelde, niets van begreep en er zelfs bang voor was, zodat men het van zich afwierp als onverantwoordelijk Indiaantje spelen. Men was er zelfs verontwaardigd over omdat het 't vredige bestaan van de rustige burger in gevaar bracht. Het verzet van de eerste oorlogsjaren was dan ook een aaneenschakeling van tegenslagen en teleurstellingen. Het werkte in een nationale sfeer van tegenzin en angst en onder de voortdurende bedreiging van een langzamerhand steeds beter ingewerkt Duits terreur-apparaat. Niemand, die in die jaren metterdaad aan het verzet deelgenomen heeft, zal er zelf op terugzien als een tijdperk van heldendom. Het was veeleer een periode van druk, bedreiging en onafgebroken levensgevaar, waarbij men zich vaker angstig dan heldhaftig voelde. Het probleem was die angst telkens weer opnieuw te overwinnen. Naarmate men daar in slaagde kon men beter voortwerken. Een rechter, die na de oorlog meende, dat een verzetsman iemand was, die nimmer zwakke momenten gehad behoorde te hebben,
was klaarblijkelijk een man die geen flauwe notie had van de realiteit van het verzet.
Het ergst heeft de cassatierechter het gemaakt toen hij Weinreb in zijn vonnis verweet dat ‘zijn hoogmoedige vertrouwen in eigen intelligentie en zijn zelfgenoegzame zedelijke oordeel omtrent wat bij het voortzetten van zijn grote spel nog geoorloofd en niet meer geoorloofd was, hem verblind en geleid hebben tot het opofferen van individuele personen tot redding van zichzelf, zijn gezin en een grotere groep. De rechtsorde gedoogt niet dat enig mens, in vertrouwen op eigen kunnen en naar eigen morele maatstaf, aldus beschikt over het leven van anderen. Wie een vermetel plan opzet, zonder het verdere verloop te kunnen overzien, in het bewustzijn van deszelfs risico's en zonder degenen, die hij bij de uitvoering daarvan betrekt, naar waarheid in te lichten, kan zich niet meer aan de verantwoordelijkheid onttrekken, wanneer hij dientengevolge in dwangposities geraakt’.
In de eerste plaats moet hierbij aangetekend worden, dat uit de rest van het vonnis noch uit betrouwbare getuigenverklaringen gebleken
| |
| |
is, dat Weinreb inderdaad ‘individuele personen ter redding van zichzelf opgeofferd’ zou hebben. Maar eigenlijk is dat in dit verband bijkomstig. Bovendien is het hoogst merkwaardig dat de rechter over de situatie, zoals die tijdens de oorlogsjaren in ons land bestond, spreekt als een ‘rechtsorde’. Maar ook dit raakt de kern van de zaak nog niet. Het fundamentele punt, dat hier aangeroerd wordt, is het recht van de mens om naar eigen zedelijke maatstaf en op grond van eigen intelligentie te oordelen en te handelen. Op grond waarvan zou een mens anders kunnen handelen? Had iemand, die tijdens de oorlogsjaren de noodzaak voelde om de vijand zoveel mogelijk tegenstand te bieden en afbreuk te doen, daardoor wellicht eerst bij de een of ander toestemming moeten gaan vragen? Misschien bij de leiders van de Nederlandse politieke partijen, die met hun vooroorlogse neutraliteitspolitiek en met de chronische verwaarlozing van onze militaire verdediging mede verantwoordelijk waren voor de rampzalige toestand, waarin ons land geraakt was? Waar had men hen trouwens moeten vinden? De meesten bleven immers gedurende de hele oorlog in de politieke schuilkelder zitten!
Of wellicht bij die brave hoofdambtenaren, die rustig op hun post bleven, haastig schriftelijk verklaarden dat zij geen Joden waren en - op enkele uitzonderingen na - de Duitse orders met pijnlijke nauwgezetheid nakwamen en uitvoerden? Of misschien bij de burgemeesters, die - ook weer een aantal voortreffelijke uitzonderingen niet te na gesproken - in functie bleven, met de collectebus van de Winterhilfe gingen rondlopen en hun gemeentegrenzen afpaalden met bordjes ‘Voor Joden verboden’? Of wellicht bij die talloze leden van onze rechterlijke macht, die rustig doorgingen met recht spreken, ook als daarmede hoofdzakelijk de kromme verordeningen van de vijand gediend waren? Of wellicht bij de exploitanten van de dagbladen, die zich als leiders van de publieke opinie plegen op te werpen, maar die na mei 1940 al spoedig - ook weer met enkele loffelijke uitzonderingen - hun kranten tot propaganda-organen van de bezettingsautoriteiten maakten? Kom nou!
Verzet werd niet geboden en georganiseerd in opdracht. Het kwam spontaan tot stand door mensen, die zich daartoe op grond van hun overtuiging geroepen en verplicht voelden, die initiatief dorsten te nemen en die de angst voor de oppermachtige en geheel Europa in zijn
| |
| |
macht hebbende vijand wisten te overwinnen. Eigen zedelijk oordeel, eigen overtuiging, eigen inzicht en eigen intelligentie of soms wellicht eigen gebrek aan intelligentie waren daarbij richtsnoer en grondslag. Dat men alle consequenties niet kon voorzien en overzien spreekt vanzelf. Wisten de dappere jongens, die uit ons land wisten te ontsnappen en die in Engeland een telegrafisten-opleiding kregen en daarna 's nachts boven Nederland per valscherm uit een vliegtuig sprongen, dat zij bij landing door een ontvangstcomité van de Abwehr gearresteerd zouden worden, waardoor zij in een afschuwelijke positie geraakten, waaruit ook voor anderen de vreselijkste consequenties konden voortvloeien? Een mens kan in het algemeen maar weinig voorzien. Hem op grond daarvan een verwijt te maken als blijkt, dat hij ondanks zijn volkomen honorabele uitgangspunt in nogal ongewone situaties terecht is gekomen, die o.a. zoals in het geval-Weinreb op een bepaald moment gepaard gingen met een luxe-behandeling in de gevangenis en met een maandelijks in opdracht van de SD door Lippmann Rosenthal uit te keren salaris, lijkt mij volkomen misplaatst. Dat de Nederlandse rechter zich niet heeft kunnen verplaatsen in de realiteit en de psychologie van de bezettingstijd, moet men niet Weinreb, maar wel deze rechter verwijten.
Ondanks alle pogingen, die enkele vijanden van Weinreb gedaan hebben om hem bij mij zwart te maken, heb ik uit zijn mémoires - die in feite mijn eerste en enige kennismaking met de gehele Weinreb-affaire geweest zijn - en uit de sluitende samenhang van zijn relaas de indruk gekregen dat de schrijver te goeder trouw is. Uiteraard zal dit alles alsnog geverifieerd moeten worden. Uit zijn boek komt hij als een scherpzinnig, vindingrijk, moedig en koelbloedig man te voorschijn, die er lange tijd in geslaagd is de SD met zijn fantasieën grandioos bij de neus te nemen. Zijn koelbloedigheid grenst aan driestheid. Tijdens het lezen van zijn relaas heb ik herhaaldelijk gedacht ‘Man, dit kan zo niet, de hele zaak staat op springen; iedereen waarschuwen en onmiddellijk onderduiken!’ Maar Weinreb had telkens weer een nieuwe inval, deed een nieuwe vondst, begaf zich wederom naar het hol van de leeuw, het beruchte SD-centrum Windekind in Den Haag en wist daar dan opnieuw, aan de rand van een gapende afgrond, voor de toch niet bepaald onnozele Duitse Sicherheits-officieren een fata morgana op te roepen, die zij niet konden weerstaan
| |
| |
en die hen kennelijk begoochelde. Pas in Februari 1944, toen het fundament van zijn Spiel wankelde, de wanden angstwekkend kraakten en het dak al bezig was in te storten, is hij met vrouw en kinderen - op het nippertje ontsnappend aan een definitieve arrestatie en ontmaskering - ondergedoken. Ondanks alle kwalijke geruchten, die nog vandaag over hem circuleren, staat het vast dat hij met zijn imaginaire Sperre veel meer goed dan kwaad heeft aangericht. Er zijn heel wat mensen, die door zijn toedoen aan déportatie en vergassing ontsnapt zijn. Er is dan ook wel enige reden om te verwachten, dat een nader en bekwaam en deskundig onderzoek in de zaak-Weinreb niet tot een nieuwe veroordeling, maar tot een hoge onderscheiding en een koninklijke schadevergoeding zou kunnen leiden. Nederland moet aan de tweede wereldoorlog niet een soort van Nederlandse Dreyfus-zaak overhouden.
|
|