Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)
(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
[pagina 59]
| |
er is geen groter zuiverheid
dan die van de morgen
er is geen langere liefde
dan die van de glimlach
Hans Lodeizen | |
[pagina 60]
| |
deze ochtend draagt de wind
kinderen op haar boezem
en ontrafelt het lange windsel
van haar schoot.
wij liggen in kussens
uit te rusten, luisterend
naar trams die de borst
van het licht verscheuren
over de rust der vogels
wiegende in een tak.
wij willen naar het einde
van de wereld gaan, daar
waar de mast breekt en de schepen
schuin over de zee vallen,
niet denkend aan morgen;
dromend tegen de hemel.
Hans Lodeizen | |
[pagina 61]
| |
in het bos van
je handen ben ik verdwaald
in de ijskoude
droom ben ik gezonken, als
in een hotel ben ik beneden gekomen.
pas als de bocht
(tussen heupen en ribben)
is bevroren in de spiegels van
je lichaam en de marmeren
vreugde van je haar
wegstroomt door de symmetrie
die in de tijd hangt
zal de pendule van mijn vragen
stilstaan
de lijn van je benen
de donkere witte buik
je ogen.
ik wil een wereld van
onvoorstelbare schoonheid
aanvaarden
Hans Lodeizen | |
[pagina 62]
| |
het groen en de klaver van de oude wijsheid
staan rechtop in de lucht als mannen
en het plezier dat de eindeloze lucht
als liefde heeft gebracht zingt met een welbekende
melodie terwijl de zon steeds verder
gaat in het heelal. zo is het leven.
Hans Lodeizen | |
[pagina 63]
| |
hoe dikwijls niet
als de nacht was voorbij gegaan
sliepen wij op het grasveld
en droomden dat we hand in hand
naar het terras gingen onder
het loof der oude beukebomen
denkend aan de maaltijd
en hoe dikwijls
niet, als de middag laat was
huilden wij omdat
de zon ging dalen
Hans Lodeizen |
|