Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)
(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Er zijn vele elementen in poëzie, maar een daarvan is ongetwijfeld het genot in rhytmische spelingen. Ik ben er van overtuigd dat dat genot al lang bestond voordat de mens woorden hanteerde. Ik denk dat niet alleen omdat in het afwisselend kort en langer schreeuwen of zingen van sommige apen, ook bij de hoogst ontwikkelde, zo duidelijk een genieten aanwezig is, maar om een tendenz die ik bij mezelf van tijd tot tijd waarneem, vooral onder dwang van Sinterklaas. De noodzaak om te dichten, ingegeven door 5 December, maakt een normaal onbekend hersendeel in mij wakker, een behoefte om afwisselend - bij mij in grillige afwisseling - lange uitroepen en korte klankstoten te geven. Omdat ik tegen die tijd ook aan mijn woordenarsenaal morrel, komen er vreemde woordenwrongels, die op het eerste gezicht ook voor mijzelf geen betekenis hebben. Soms blijft die golfbeweging aanhouden en dan komen er vroeg of laat - althans voor mij - zinvolle mededelingen. Dat rhytme kan ook buiten woorden om een uiting vinden. Ik had het soms bij pianospelen, het gevoel dat ik eindelijk de absolute maat van de muziek gevonden had. Het was nooit letterlijk de absolute maat; ik kon nog naar willekeur sneller of langzamer spelen zonder de spanning te verliezen. Het was meer alsof ik een soort ademhaling betrapt had en daarmee gelijk kon opgaan, het gevoel dat welke foute noot ik ook aansloeg er van geen fouten meer sprake kon zijn. Het plezier om een gewone tekst rhytmisch te zeggen vindt men bij negerpredikers oude stijl. Ik denk dat ook Johnny the Selfkicker dat heeft. Zijn teksten zeggen mij niet zo veel, al zijn ze minder vreemd als men ze leest dan wanneer men ze de eerste keer hoort. Maar los van de betekenis hebben die woorden in zich gevangen gespannen veren die met korte explosies of lange drijvingen moeten aflopen. Althans voor Johnny zelf. Als hij bezig is heb ik vaak de indruk aanwe zig te zijn bij een dichter in statu nascendi. De beweging, de stroom is er al. Vroeg of laat zullen daar betekenissen en expressies door meegesleept worden. Bloem schreef naar aanleiding van zijn eigen eerste gedichten: ‘dat zekere welbehagen in de woorden | |
[pagina 44]
| |
om de woorden zelf... dat welhaast niet één jong dichter schijnt te kunnen vermijden’. Al is er ook een belangrijke poëzie-opvatting die dit als ideaal, ook buiten de jeugd stelt, zoals Cage schrijft: ‘having nothing to say and say it that's poetry’ Ik ben het daar helemaal niet mee eens, al vind ik Cage een van de drie grootste ideeënkwekers van deze eeuw. Maar o... de grotere hangoren van de beknopten
de zenuwspelingen der verstopten
in 't riet der galgevelden
het groen vergazen van de vochtige valleien
het kleiner dreunen der bejaarden
hun hand-in-hand-kruizen
de aarde nauwelijks warmer van
hun wriemelend bederven
het snerpend vluchten willen
uit de smalle kasten
ballonnen drijvend op de zwaarder walm
anorganisch worden, zo veel voordeliger
en steeds minderend beweging
naar de absolute koude
Ik weet niet wat dat betekent, maar het geeft een zelfde genoegen als schrapen met de keel, bij het opstaan uitvoerig uitrekken, kuchen, niezen, hoe gaat het? Helemaal tegengesteld aan het opwekken en genieten van rhythmische boersels is de behoefte tot mededeling. Die kan tot creatieve spanning stijgen door de onmogelijkheid tot reëel contact, doordat de geliefde afwezig is, kristallisatie, of doordat ze op een of andere manier onbereikbaar is, doordat de phantaisie te groot is om zich naar de reële ontvanger te richten, door egocentralisme is het algemeen, de pauw die pronkt voor zijn etensbak.
Hansje 13 jaar
de muze
dat is liefhebben voor een muur
de taal niet spreken
| |
[pagina 45]
| |
eenzijdig uitzenden
beeld maken zonder gegevens
niets aanraken
eerbied
vertedering
de zintuigen gesloten
maar daar niets van weten
denken dat meer en meer moeite
de muur zal breken
zich zelf opjagende inspiratie
woorden op woorden stapelen
elk woord geladen
afgezonden verlangen
elk obstakel welkom
nieuwe vormen eisend
elke eis - zolang de spanning leeft -
kunnen voldoen
de muze dat is
marteling en bevrediging
Er valt me nog een element in, bij het lezen in The Bride and the bachelors (Calvin Tomkins) over Duchamp, Cage, Tinguely en Rauschenberg. Vooral bij Duchamp en Cage benijd ik het ver, mogen tot eenzaamheid, wat aan Satie doet denken. Elke keer als iemand iets mooi vindt in een werk van Cage, is dat voor hem een ernstige reden om het te schrappen en het de volgende keer anders te doen. Het constant opheffen van communicatie, misschien door het biologisch inzicht dat communicatie vroeg of laat leidt tot symbiose, gewenning, kolonievorming, samenhang, opgeven van de individualiteit. Over Cage zeker nog eens uitvoeriger, in dit verband alleen mijn bewondering voor zijn voortvluchtigheid. | |
De trekbang om de zee oversteken
zwermen vogels angstvallig
de bossen mijdend
verdroppelde schaduw
glijdend over de heuvels
klein kiezen de kleinste pijn
| |
[pagina 46]
| |
totdat het punt vanwaar
de grote vlucht
verloochend zou worden
begeerlijk punt van niet meer anders kunnen
eindelijk vrij
lijnrecht te wagen
de absolutere woestijn
van zee
de wijde strengheid van de zee
plotseling open na de laatste duinen
verscheurend
verdwijnen
D. Hillenius | |
[pagina 47]
| |
Uffelteeen zwartgeteerde loods waarin het raam vierkante zon
een zandpad, volgelopen sporen
gevecht aan de andere zijde
hartslagen over het water
woorden om hulp precies bekend
maar onboetseerbaar voor verdwaalde spieren
bundels van taaie draden uit het lijf getrokken
rond dier dat met een stompe snuit
driftig tegen de metalen doos, gevangenis, bescherming, stoot
nu komt het pad met keien, ronde onregelmatige
verborgen onder halfrottend, mattend gras
herkenbaar nog als ruggegraat
vertrouwde slakken, wormen
De rythmen komen
een grote beweging
vertrouwd water
dat eindelijk de dorst bereikt
Het kanaal is een vermomde rivier
machine van dagelijksheid passerend
de kleine ondersteunde boerderijen, de fietsenmaker
het klein café, de kleine afromers van het onbegrijpelijke leven
het enig spoor van de beweging zijn de sluizen
als hartkleppen nodig
steeds zeldener is de toevoer van de nooitgeziene bergen
(het voorjaar) zo groot en overstelpend
de vreugde terugkerend in de ouderdom
dat alle grenzen te verbreken zijn
dwaalgeest te voelen en geen regelmaat
het hele landschap blank
| |
[pagina 48]
| |
(uit zulke meren zouden moerassen kunnen groeien
en later bossen - als er tijd van leven was
maar er is geen tijd van leven)
twee zwanen vlogen over het kanaal
dat gaf herinnering en wensdromen
D. Hillenius |
|