Tirade. Jaargang 12 (nrs. 133-142)
(1968)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
[Gedichten van Chr. J. van Geel]Bij een toverboekGa naar voetnoot*Het is alsof ik twintig ben
en zij in leven, oorlog, alles
onopgelost, als nu, als toen.
Hun dood verspert, niets leeft, niets dan
dat iets met hen gestorven is,
iets in de tijd en in wie leeft -
of alles nog beginnen moet,
of ik nog niet begonnen ben.
Chr. J. van Geel | |
[pagina 20]
| |
In een meervoor W.H. en J.A.E. Stevige korte massieve gedaante
zag ik door het doorschijnende water
optornen tegen onzichtbare stormen,
een steen gekoesterd aan de borst.
Voorovergebogen kluizenaar
verzonken in gedachten, stap
na stap behoedzaam vorderend
op de van keien vergeven grond.
Onmogelijk was het als kind al
de aandacht te trekken van een ijsbeer
in een stuiter van glas, onmogelijk
is het te vragen wat hij zocht.
Chr. J. van Geel | |
[pagina 21]
| |
Rehabilitatie verzekerdJe eer dragen ze na tot in de grond. -
Als nog behoedzaam taal zijn zinnen zoekt
en wikt, beleefd een stap terzijde doet,
heb je hun spijt als prop al in je mond.
Chr. J. van Geel | |
[pagina 22]
| |
Maannacht, bewolktLiefde, even opwindend
en onbereikbaar ver als sterren staan,
niet met een loep te vinden,
loep van de maan,
blij met de winter,
met twijfel in vraatzucht
voor het vergaan.
Chr. J. van Geel | |
[pagina 23]
| |
HalfslaapSneeuw valt kalm in de kamer
op stoelen en op tafels,
dor blad waait binnen en
ik droom hoe ongerept
de vloer ligt morgen zonder
stap van wie gaat, wie komt.
Chr. J. van Geel |
|