Tirade. Jaargang 11 (nrs. 121-132)(1967)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] [Gedichten van A. Roland Holst] Als waanzin dreigt De nevel trok op, en verdween. Daar, daar, waar pas nog niets te zien was dan alleen zand, stonden weer - groot, diep - vlak langs zijn hand diezelfde voetstappen. Geen wind, het strand was leeg, stil lag de zee. Was er gevaar? Nooit had hij welk gevaar ook, zoo gevreesd. Wie was er door de nevel langs geweest? die dubbelganger weer? als kort tevoren? weer was er niets te hooren geweest. - Geslapen had hij niet. Toch, groot, vlakbij, stonden die voetstappen. De wreedaard was ook nu weer doorgeloopen, al had hij zeker terloops naar hem gekeken: prooi die hem niet zou ontgaan. Zijn hart werd asch bij de gedachte dat nu ook de dood dit niet meer kon voorkomen, want die eerste, die gezworen oervijand zou hem niet nog eens sparen, maar - snelle lange slang - tot hem invaren, om - eenmaal binnen - hem, hoog uit de wrong der onbewogen kronkels, aan te staren uit oogen vlak boven de gretige tong. A. Roland Holst [pagina 298] [p. 298] De getemde Eens lag een leeuw met haar te spelen: de welige lenige genoot haar lijf aan lijf met lust en dood, de klauwen, hun gevaarlijk streelen, en in haar halsvleesch tong en tanden de warme prooi al proevend, heet van adem, de fatale beet nog ingehouden - en haar handen wild in zijn huid. Nog ongeschonden wentelt en hunkert haar wulpsch vleesch naar wonden en het late feest van langzaamaan te zijn verslonden met huid en haar. Zoo is 't geweest - Sinds lang al is zij echtgenoote: een huisvrouw met gepast vertier en kinders. Het verslindend dier vergat haar; maar soms - zich ontblootend voor 't spiegelglas - jammert zij, huilend dat zij toen niet verslonden werd: met oogen wijd opengesperd weet zij niet, waar zich te verschuilen - buiten? maar het motregent er. - A. Roland Holst [pagina 299] [p. 299] Bevrijd voor Lo de Ruiter Van scepter, pracht en praal, gered door de bedelstaf - de dood doodsbleek aan de haal, de hoek om - het praalgraf in puin: hij danst, hij zwaait - links, rechts, hoog, laag - die staf, luid zingend en bekaaid - hij die eens, norsch en straf, de scepter zwaaide. Wartaal slaat hij - landloper, schooier - luid uit, vol drank en dartel, in flarden en met vlooien, joelt hij straten en stegen der voorstad in en uit op weg naar waar geen wegen meer heengaan. De wind fluit waar verre paarden steigren en - tuimlend, uit op buit - hooge roofvogels krijsen. - A. Roland Holst Vorige Volgende