| |
| |
| |
Niet gek
W. Verhoeven
Karla besloot zich op te hangen. Ze fietste naar het bos aan de rand van de stad om er een geschikte plek uit te zoeken. De meeste bomen waren te dun en te klein; er stonden wel een paar dikke, maar daarvan zaten de onderste takken zo hoog dat er al een levensgevaarlijke klimpartij voor nodig was om er bij te komen.
Op weg terug naar huis kwam ze langs een komplex woningen in aanbouw. In het gras lag een trottoirband die in tweeën was gebroken. Ze haalde van haar kamer een koffer. Toen ze hem openmaakte om de stukken steen er in te doen, zag ze dat hij vol zat met vrouwenkleren, van groot formaat. Ze pakte ze met twee handen beet en smeet ze achter zich op de weg neer. Daarna zette ze de koffer op de bagagedrager en tilde de stenen er één voor één in.
Op de kamer vond ze de rommel die ze er verwachtte: natte kousen van de vorige dag, een half brood op de wastafel en kranten. Eens in de week kwam er een werkster de kamer schoon maken. Ze vroeg f 2,50 per uur en verlangde uitdrukkelijk ‘juffrouw’ genoemd te worden. Haar aanspraak op die titel zette ze kracht bij door met haar handen de twee slurven vlees die van haar hals naar beneden hingen op te tillen. Ze had in de kamer van Karla al veel kapot gemaakt. Als ze achter zich iets hoorde vallen draaide ze zich langzaam om en mompelde: ‘wie gooit dat nu weer naar binnen.’ Bij iets wat gebroken was liet ze een papiertje achter waarop stond: lag zó op de grond. Ze bekeek vaak de boeken van Karla, omdat ze van lezen hield. Ze maakte ze in het midden open en trok de platten zover naar achteren dat de rug brak.
Karla had haar in dienst genomen omdat de juffrouw medelijden had opgewekt met een verhaal over de wreedheid van haar man. 's Zondags bond hij haar vroeg in de morgen op een stoel vast. Wanneer ze tegen de middag ging huilen, nodigde hij de buren uit om wat te komen drinken. Die werkten staande het bier naar binnen en groetten haar bij het weggaan vriendelijk. Tegen half zes maakte hij haar los, omdat ze voor het eten moest zorgen. Om zeven uur bond hij haar weer vast en liet haar tot laat in de avond zitten. Later vertelde ze aan Karla dat ze eens een mooie feuilleton had gelezen, waarin een man zijn vrouw vastbond en sloeg. Ze duwde de stenen zo ver mogelijk onder het
| |
| |
bed en ging naar de gang van de eerste verdieping om er op te bellen. Een andere kamerbewoner stond er al met de hoorn in de hand en draaide een nummer. Naar Karla starend alsof ze achter haar een vreselijk monster zag opdoemen, wachtte ze op het antwoord van de andere kant van de lijn. Daarna volgde een gesprek, waarin het weer, een stomerij, een t.v.-programma en Karla werden genoemd.
Karla belde het kantoor op waar de juffrouw die middag werkte, maar het bleek dat ze daar al weg was. Ze bleef nog even bij de telefoon staan in de hoop dat ze zich herinnerde wie ze verder op kon bellen. Van de paar mensen die ze kende wist ze alleen de voornaam.
Ze besloot Peter op te gaan zoeken.
De straat was leeg. Ze liep zo langzaam en ontspannen mogelijk, omdat ze niet de aandacht wilde trekken van de mensen die achter de gordijnen op voorbijgangers zaten te wachten. Haar hakken tikten luid. In een portiek trok ze haar schoenen uit en verstopte ze onder haar regenjas. Daarna ging ze zo dicht mogelijk langs de huizen lopend verder. Bij een kruispunt dat ze over moest steken, aarzelde ze, maar omdat ze geen tijd wilde verliezen met het maken van een omweg, stak ze hard hollend over en liep een straat in die aan de achterkant van het station uitkwam. Ze herinnerde zich dat ze hier eens met haar vader in een portiek voor de regen had staan schuilen. Vóór en naast hen stonden soldaten voor zich uit te staren. Plotseling had haar vader iets geroepen en met zijn ellebogen iedereen weggeduwd. Hij was hard weggelopen, even later was hij weer voorbij gekomen, nu in de tegenovergestelde richting lopend. ‘Hé, Zatopek, ze hebben hem al,’ had een soldaat hem nageroepen.
Dichtbij het station trok ze haar schoenen weer aan omdat er zoveel mensen op straat liepen dat het geluid van haar hakken niet opviel. Had het wel zin om naar Peter te gaan? Ze kon beter eerst iets eten. De bakkerswinkel die ze binnenging was al nagenoeg leeggekocht, het enige wat ze nog kon krijgen waren twee roompunten. Ze at ze snel achter elkaar op en liep door. Een kerk met een kruis erop werd tussen de huizen zichtbaar. Er brandde licht achter de glas-in-loodramen. Ze ging de kerk binnen; er was een dienst aan de gang. Ze liep door het middenpad naar voren en zag in de vijfde rij haar oom zitten, die met zijn hand wenkte, dat ze weg moest gaan. Over de voetenbank balancerend liep ze naar hem toe. Toen ze naast hem zat, fluisterde hij: ‘ga weg, hij heeft zich nog niet omgedraaid.’ Op het altaar stond een in een grijze cape gehulde gestalte met zijn rug naar de mensen. Hij deed iedere keer een stapje naar opzij en bleef dan staan. Een paar banken achter haar fluisterde iemand halfluid: ‘ga weg, het kan nog.’ Ze draaide zich om en zocht de starre gezichten af naar degene die haar dat had gezegd. Ze zag haar moeder staan, maar het was niet zeker dat zij haar had willen waarschuwen omdat in diezelfde bank meer naar rechts haar broer zat. Hij hield zijn ogen gesloten en
| |
| |
bewoog zijn lippen op en neer. Dat verbaasde Karla omdat haar broer altijd alles wat met godsdienst te maken had belachelijk vond.
Ze wrong zich langs de mensen die intussen naast haar waren komen zitten en liep naar haar broer. ‘Jan, ik dacht dat jij atheïst was, of doe je er niets meer aan?’ Hij zat er als een dode bij, zijn lippen bewogen niet meer. Tegen de vrouw die naast hem stond, trok Karla haar schouders op, maar die scheen haar helemaal niet op te merken. Onzeker liep ze langs de banken en keek naar links en rechts in de hoop dat iemand haar zien zou. Dode mensen waren het. Die hun lippen bewogen, zaten te sterven. Voorin werd er nu gepraat en iemand riep iets. Karla bleef in het portaal onder het koor staan en keek naar het altaar. Daar was niemand meer te zien. Rechts in de hoek ging een deur open. Een naakte man met een soldatenmuts op en een stok achter zijn knieën, waaraan opzij zijn handen zaten vastgebonden kwam voorover struikelend naar buiten. Achter hem liep een jongen in een rode jas met een wit hemd erover aan. Met beide handen hield hij een houten ratel vast, die hij snel ronddraaide, zodat een ononderbroken geknetter als van een mitrailleur door de dode hoofden ratelde.
Plotseling hield het lawaai op, Karla kon niet zien waarom, maar blijkbaar hadden de naakte man en de jongen het altaar bereikt. Er klonk geroep en iemand begon te huilen. De lange snikken werden spoedig overstemd door het geratel dat geleidelijk aan dichterbij kwam. De gebogen naakte man liep voorop. Uit zijn ogen die met een pin waren doorgestoken stroomde het bloed. Hij verdween met zijn begeleider door de deur waaruit ze gekomen waren. In de stilte was Karla alleen. Op het geroep dat weerklonk ging de deur opzij open en een naakte man met een soldatenpet op kwam naar buiten. Zijn handen waren bij zijn knieën aan een stok vastgebonden. Een jongen in een rode jas met een wit hemd erover schopte hem vooruit, terwijl hij een houten ratel met beide handen heftig ronddraaide.
Karla liep naar de deur, die nog niet helemaal gesloten was. Ze stapte in de schemerige ruimte erachter. Tegen de muur stonden naakte mannen met een soldatenmuts op. Ze waren op hun buik met zwarte verf genummerd. Onder een raam waardoor grauw licht naar binnen kwam, lag een man met zijn hoofd voorover in een plas bloed. Hij scheen met zijn vuisten die hij tegen zijn ogen geperst hield het bloed te willen tegenhouden. Niemand zag haar. Er klonk geen geluid. Ze wist dat het haar schuld was maar daarom kon ze nog wel om hulp roepen. Ze konden haar toch niet alleen verantwoordelijk stellen, iemand moest haar helpen om het bloed weg te vegen. Ze holde door de lange gang naar een trap die ze aan het eind ervan vaag onderscheidde. Soms werd een deur wanneer ze voorbij kwam geopend en snel gesloten. Ze sprong met drie treden tegelijk omhoog, maar ze voelde zich als een muis in een traprad zo langzaam kwam ze vooruit. Plotseling stond ze voor een deur. Ze duwde
| |
| |
hem open. Ze greep zich vast aan de deurstijl omdat ze door de felle wind bijna omsloeg. Een grauwe regenhemel die vlak boven haar hoofd was, nam haar geroep op. Ze liep door de goot terwijl ze met haar rechterhand het schuine dak aftastte. Ver beneden haar liepen kleine mensen en bewogen autootjes. De neonverlichting van het kruis op de kerk was al aangestoken. WIE AAN MIJN KRUIS KOMT, KOMT AAN JEZUS stond er in witte letters op een houten bord dat tegen een schoorsteen was getimmerd.
Ze rukte twee pannen los die ze naar beneden gooide. Ze zette haar linkervoet op de vrijgekomen lat en trok zich aan haar armen omhoog. Toen ze haar evenwicht had gevonden, wrikte ze op kniehoogte weer een pan los, zodat ze een steun had voor haar rechtervoet. Zo klom ze omhoog naar de console waarop het kruis stond. Met de laatste pan die ze had losgetrokken, sloeg ze de neonbuizen kapot en ze probeerde het hekwerk er af te trekken. ‘Waar blijf je nou, rotzak?’ riep ze terwijl ze er tegen aan schopte. Beneden was iets veranderd. De mieren liepen haastig in alle richtingen heen en weer. Eén had er een wit ei in zijn bek of aan zijn kont. Karla zat opeens in de lichtbaan van een schijnwerper. Ze zag nu dat het kruis zo stevig vast zat, dat ze het nooit alleen kon loskrijgen. Ze schoof langs de steunen die ze voor haar voeten had gemaakt het dak af en liep door de goot terug naar de deur. Na enige tijd stond ze weer in de kerk, die nu helemaal leeg was. Vooral brandde een lampje, verder was het donker. Buiten voor de ingang stond blijkbaar een grote menigte mensen op haar te wachten. Er werd geroepen, spreekkoren klonken. Daardoorheen werden bevelen geroepen. Toch scheen de politie het niet helemaal in de hand te hebben. De linkerdeur dreigde het te begeven. Karla begon zich uit te kleden. Ze wilde de mensen rein, niet bevlekt door zonden tegemoet treden. De tegels van het portaal trokken erg koud op, daarom deed ze haar schoenen weer aan. Zo wachtte ze op de mensen buiten. De druk op de deur was minder geworden. Ze hoorde zware, grote lichamen langs het hout schuren. Dat waren de politiepaarden die met hun achterblijven de nieuwsgierigen van de deuren wegduwden. Het geluid van stemmen verwijderde zich. De linkerdeur ging open. Een dikke, kleine man gevolgd door twee agenten die hem bij zijn ellebogen vasthielden kwam binnen. Hij legde zijn handen op Karla's schouders en zei: ‘kleed je aan, je moeder wacht buiten.’ Eén van
de agenten raapte de jurk op en begon die over haar hoofd te trekken. Toen ze niet gauw genoeg haar handen in de mouwen stak, gaf hij haar een schop in de knie. Met woeste rukken trok hij de ritssluiting op de rug dicht, zodat een paar keer het vel ertussen kwam. Daarna propte hij het ondergoed onder Karla's linkerarm en zei tegen de dikke man: ‘dikke, tot zover bedankt. Kees, jij rechts.’ Dit laatste was gericht tot de andere agent. Tegelijk pakten ze haar onder de oksels vast en liepen hard naar de deur, terwijl ze Karla, die nauwelijks haar voeten aan de grond kon krijgen, tussen zich in droegen.
| |
| |
Het trottoir aan de overkant stond vol met mensen die door agenten op paarden op de stoep bijeen gehouden werden. ‘Moordenaars, moordenaars,’ riepen ze in spreekkoor. Een politiewagen kwam van links voorrijden. De agent die op de achterbank zat, zette zijn vingers in haar linkerborst en trok haar naar binnen. Eén van de agenten die haar vasthielden, gaf haar een stomp, zodat ze gauw zat. De plaats naast de chauffeur bleef onbezet. Die deed het rechterportier open en keek door de achterruit langs Karla naar buiten. De dikke man kwam langzaam uit de kerk naar de auto toe lopen. Hij stapte in en de chauffeur reed weg. Toen hij in een stille straat voor een oud, groot huis stopte, zei hij tegen de man naast hem: ‘misschien is het beter, dokter, als we haar even apart zetten.’ De agent die op de achterbank aan de kant van het trottoir zat, stapte het eerst uit. Hij pakte Karla bij haar hand en trok haar uit de auto. De kleine man en de twee andere agenten liepen achter hen aan de lange gang door. Ze bleven bij een deur staan en overlegden of ze Karla in deze kamer zouden opsluiten of moesten doorlopen. Het laatste werd besloten. Ze gingen een trap op, Karla voorop en de drie mannen er achter aan. Weer een lange gang, opnieuw aarzeling bij een deur. Het scheen verstandiger Karla nog hoger te brengen. Langs de wanden van de zolder van het gebouw waren halfhoge houten cellen getimmerd, waarvan het bovenste gedeelte was afgeschermd met kippengaas dat tot aan het dak reikte. Midden in de opengebleven ruimte waarom de cellen lagen stond een tafel. Er zat een dikke vrouwelijke agent achter, die de bovenste knopen van haar uniformjas had losgemaakt. Ze lachte blij naar Karla en zei tegen de agenten de arrestante in de cel vlak tegenover de deur op te sluiten. Toen ze vertrokken waren stond ze op, knoopte haar uniformjas tot boven aan toe dicht en stapte naar Karla.
‘Zo meisje, stout geweest, ga maar eens staan.’
De arrestanten in de andere hokken stonden van de grond op en keken door het kippengaas naar de agente.
‘Meisje, sta eens op, we zijn hier allemaal netjes, je hoeft je dus helemaal niet te schamen.’
Karla stond op en keek de agente aan. Die ging vlak voor haar staan, maakte de knopen van haar jas los en deed hem uit. Daarna trok ze haar hemd uit. Twee lange roodbruine borsten, die Karla aan ethnografische studies deden denken, hingen naar beneden. Ze tilde ze met beide handen op en zei: ‘je moet juffrouw tegen me zeggen, dat doet iedereen hier en het wordt dan veel makkelijker voor je.’ Daarna liet ze ze zakken. Ze liep terug naar de stoel waarover ze de uniformjas had gehangen en zocht in de zakken naar iets. Met een sleutel kwam ze terug waarmee ze de deur van Karla's cel opende. ‘We gaan de kipjes voeren,’ zei ze toen ze binnenkwam. Ze ging met haar rug tegen de deur staan die ze achter zich dicht had gedaan en greep met beide handen Karla's hoofd vast. Daarna trok ze het naar zich toe en schuurde het over haar
| |
| |
borsten, die als brandblusapparaten naar beneden hingen.
‘Jij hebt vast gemene spulletjes bij je. Laat maar eens aan de juffrouw zien wat er in dat tasje zit. Jij mag geen offerblokken lichten.’ Ze greep Karla bij haar borsten vast en draaide ze om. Die wilde niet gaan huilen, omdat de andere arrestanten naar haar keken. Toen zag ze dat ze hun ogen gesloten hielden en de lippen bewogen. De juffrouw begon haar uit te kleden. Ze trok aan de ritssluiting op de rug nog harder dan de agent die hem had vastgemaakt. Karla stond spoedig weer naakt, voor de tweede keer die dag.
‘Jouw kleren zijn je te klein, hoe heet je?’
‘Karla.’
‘Ah, Janneke, mooie naam.’
‘Ik heet Karla.’
‘Jij moet me niet voor de gek houden met steeds andere namen te noemen, meisje.’
Ze gaf Karla met haar puntige schoen een schop tussen de benen en sloeg met de volle vuisten, waar ze haar maar raken kon. ‘Hoe heet je nu?’ vroeg ze hijgend toen ze pauzeerde.
‘Janneke.’
‘Goed zo, vergeet het nooit meer, draai je om.’
Ze begon met haar harde handen Karla in de rug te knijpen. Plotseling hield ze daarmee op en bleef een tijd stil achter haar staan. Daarna zei ze: ‘Jij stinkt uit je billen.’ Ze stak haar hand tussen Karla's benen en trok aan haar schaamharen. ‘Maat 44, ik heb wel wat voor je.’
Ze draaide zich langzaam om en verliet Karla's cel, waarvan ze de deur op slot deed. Ze stak de lamp boven de tafel aan en liep naar een stalen kast er vlak achter. Ze trok er een koffer uit, die ze op tafel zette. Ze opende hem en haalde er na enig zoeken een lange zwarte jurk uit. Daarmee ging ze terug naar Karla. Ze pakte haar jurk en ondergoed weg en legde er het oude kledingstuk voor in de plaats. Karla's goed deed ze in de koffer, die ze in de kast wegsloot. Daarna deed ze haar hemd en uniformjas aan en nam weer plaats achter de tafel. De andere gevangenen, die alles hadden gevolgd, verdwenen achter de houten schotten.
De jurk rook naar oud zweet, onder de oksels zaten paarse plekken. Karla trok hem aan en ging op de grond zitten, omdat er geen stoel of bed stond. De lamp boven de tafel werd uitgedaan. Urenlang was het op de zolder stil en donker. Plotseling ging de deur waardoor Karla naar binnen was gebracht open en tegelijk met een brede baan licht kwam er een dikke vrouw binnen. De lamp boven de tafel ging weer aan. De dikke agente zat er nog. De twee vrouwen begonnen een gesprek waar geen einde aan kwam. Herhaaldelijk wezen ze naar Karla. Eindelijk verdween de dikke vrouw weer.
Vroeg in de morgen, toen het op de zolder nog schemerig was, kwamen drie
| |
| |
mannen Karla ophalen. Ze lachten hard toen ze haar in de zwarte jurk zagen die tot de enkels reikte. Zo nu en dan gaven ze haar een duwtje in de rug, zodat ze bijna het evenwicht verloor. Buiten stond een auto te wachten. Ze moest naast de chauffeur gaan zitten. De tocht ging door stadswijken die Karla nog nooit had gezien, ze kwamen haar zo vreemd voor dat ze zich afvroeg of ze haar misschien naar een andere stad hadden gebracht. De auto moest bij een verlaten kruispunt voor een rood licht stoppen. Het duurde lang voor het weer groen werd. Toen de auto optrok, opende Karla het portier en sprong eruit. Ze trok haar jurk tot het middel op en holde weg. De chauffeur moest doorrijden omdat er vlak achter hem een auto zat. Karla stak hard hollend het lege plein over en herkende een straat die naar het station leidde. Ze sprong een portiek in toen een auto langskwam. Ze hadden haar toch gezien, want de chauffeur gooide het stuur om.
Karla liep terug naar het kruispunt. Stoplichten gingen aan en uit voor verkeer dat er niet was. Ze sloeg een straat in die voor auto's was afgesloten en liet haar jurk zakken. Ze vroeg zich af waar ze naar toe moest als het licht werd en de mensen haar konden zien. Ze had een schaar nodig. Ze rolde de zoom van de jurk op tot onder haar oksels en met de ellebogen tegen het lichaam geklemd begon ze weer hard te lopen. De straat kwam uit op een boulevard, die langs de haven liep. Een paar meter beneden haar lag de kade. Achter de lage schepen, die verlaten schenen, stroomde de brede rivier. Om de hoek van een loods kwamen twee agenten te voorschijn. Ze liepen langzaam, met het hoofd naar de straatstenen gebogen en praatten met elkaar. Karla deed haar ellebogen omhoog, de jurk zakte een eind naar beneden maar bleef op het middel steken. Toen keek een agent op. Hij knikte naar Karla. Die draaide zich om en liep hard weg. Spoedig hoorde ze naast zich op de kade twee agenten hollen. Ze kwamen zelfs een koplengte voor te liggen, maar voorlopig hadden ze weinig aan die voorsprong omdat ze niet op de boulevard konden komen. Ze bleef staan. De agenten keken even om, maar liepen door alsof ze op de vlucht sloegen. Karla stak de boulevard over naar een brede zijstraat. De jurk belemmerde haar in het lopen. Ze greep hem bij de kraag vast en scheurde hem van boven naar beneden open. Nu liep ze erbij als een hoogleraar.
In de etalage van een huishoudwinkel ging het licht aan. Een man verscheen voor de ruit van de winkeldeur en draaide de sleutel om. Hij trok twee keer peinzend aan zijn neus toen hij bemerkte dat Karla van de overkant naar hem had staan kijken. Ze zag dat hij in de etalage rugkrabbers had liggen, kleine witte handjes aan een rood stokje van wel 50 cm, waarmee men gemakkelijk alle geïrriteerde plekken op de rug kon bereiken. Ze stak de straat over en ging de winkel binnen. De winkelier stelde zich achter de toonbank op en vroeg wat ze wenste. Ze wenste een rugkrabber. De man draaide zich om en haalde uit een doosje een voorwerp dat hij aan Karla gaf. Het was een plastic
| |
| |
slavork waarvan de ene uiterste punt omgebogen was. ‘Mijnheer, dit is een slavork,’ riep Karla woedend. Toen ze probeerde de omgebogen punt recht te buigen, brak hij af. De winkelier hield Karla over de toonbank dreigend een vorkje, niet groter dan een eierlepeltje voor en zei: ‘juffrouw, dit is een rugkrabber.’ Ze schudde nee met het hoofd en maakte aanstalten om de winkel te verlaten, maar de winkelier rende naar de deur en deed hem op slot. Met de sleutel in de hand liep hij naar de telefoon tegen de muur achter de toonbank en draaide een nummer. Daarna hield hij het vorkje weer omhoog en zei: ‘juffrouw, dit is een rugkrabber. Ja, een naakt wijf in mijn zaak, nee, ze gapte.’ Hij legde de hoorn op de haak en ging op een stoel zitten, zodat zijn hoofd nog net boven de toonbank uitkwam. Van achter een stapel dozen staarde het haar aan.
Karla ging voor de winkeldeur staan en keek naar buiten. Het was licht geworden en het regende. Ze pakte een electrische strijkbout van een tafel en sloeg de ruit kapot. Toen ze naar buiten stapte, stootte ze met de linkerpols tegen een stuk glas. Het bloed druppelde langs haar hand op straat. Met de wijsvinger schreef ze een grote rode 3 op haar buik en zette er een kring omheen. Ze liep terug naar de boulevard en via een hoge stapel kisten kwam ze op de kade terecht. Twee agenten hadden vanuit een loods naar haar staan kijken. Toen ze aan het water stond, liepen ze naar haar toe. Zodra ze een hand in haar rug voelde, nam ze een sprong. Haar hoofd sloeg tegen de rand van het schip en ze zonk onmiddellijk. Het kostte veel moeite haar er uit te krijgen. De agenten legden een met modder en olie bedekt lichaam op de kade. Om de ogen zaten grote rode bloedkringen, de linkerhand was een donkerbruine kleiklomp geworden
De chauffeur en de broeder van de ziekenauto tilden haar niet al te voorzichtig op, omdat dat niet hoefde voor een lijk.
Toch knapte Karla weer op. Na een maand had men in de inrichting ontdekt dat er voor Karla een Peter bestond. Dankzij scherpzinnig speurwerk van rechercheur Wallie, die voornamelijk had moeten afgaan op mededelingen van de hospita van Karla, had men hem kunnen identificeren en naar de inrichting kunnen brengen. Op het bezoekuur ontmoette hij er Karla's zuster die hij dezelfde avond op zijn kamer uitkleedde.
En Karla? Is zij nog in die inrichting? zal de nieuwsgierige lezer vragen. Nee, enige tijd nadat ze daaruit was ontslagen, belde haar hospita de politie op, omdat Karla in geen drie dagen meer op haar kamer was geweest. Zij had haar met een koffer achterop de fiets zien wegrijden.
Er moesten drie agenten aan te pas komen om Karla met een dreghaak uit het water te trekken. Ze droeg ouderwetse vrouwenkleding die haar veel te groot was. Om haar linkerpols zat met een leren riem de koffer vastgebonden waarin twee bij elkaar passende stukken trottoirband lagen.
|
|