pje Beer, terwijl hij weer terugtrad in de tuin en een volgende plank greep. ‘Je zult het nog ver brengen in de wereld. Wat je ook tegenkomt, als het maar kleiner en zwakker is dan jezelf. En dan maar er op los beuken tot het goed dood of kapot is.’ Hij duwde de plank op zijn plaats en hamerde met harde slagen de spijkers in. Er ontbrak nu nog maar één plank, en de opening was te klein geworden om er doorheen te stappen.
‘Waar leer je dat allemaal?’ vroeg Oompje Beer dreigend. ‘Leren jullie helemaal niets over planten en dieren?’
‘We zijn naar de film geweest,’ zei Bas. ‘Over dieren. In het Clubhuis. Het kostte niks.’
‘Er was niks aan,’ zei Wolf. ‘Het was helemaal zonder geluid. Ze vonden het allemaal vervelend.’
‘En daar hebben ze je verteld dat je alles wat je op je weg tegenkomt moet doodslaan,’ zei Oompje Beer grimmig.
‘Die juffrouw heeft tegen ons gepraat. Toen de film was afgelopen,’ zei Daaldertje tevreden. De herinnering scheen hem nog veel genoegen te doen.
‘Welke juffrouw?’ vroeg Oompje Beer. ‘Wanneer was dat?’
‘Woensdagmiddag natuurlijk,’ antwoordde Wolf.
‘Hoe ziet ze eruit?’ informeerde Oompje Beer verder.
‘Ze is mager,’ zei Wolf. ‘Ze heeft een paars lapje om haar keel.’
‘Heeft ze ook een kettinkje om haar hals?’ vroeg Oompje Beer. ‘En trekt ze daar aldoor aan? En aan het kettinkje hangt een steen, en kauwt ze daar telkens op?’
‘Ze doet het telkens in haar mond, en dan haalt ze het er weer uit,’ zei Daaldertje, terwijl zijn mond wijd openging en zijn ogen straalden.
‘Juffrouw Kers,’ stelde Oompje Beer vast.
‘Ze is ook wel eens voor de radio, op zondagmorgen,’ zei Knerpje nu. ‘Van de Humoristische Bond. Vader en Moeder zijn er ook van.’
‘Er zijn dieren daar, in een fles,’ zei Wolf. ‘Die zijn dood. Het zijn vieze beesten.’
‘En wat heeft ze jullie verteld?’ vroeg Oompje Beer verder. ‘Dat zou ik wel eens willen weten.’
‘Ze zei je hoefde het niet allemaal te onthouden,’ deelde Knerpje mede. ‘Maar ze zei er moest een klein begrip komen.’