logische normen bij de beoordeling van literaire kunst. Natuurlijk, zegt hij, men mag niet ‘van Nietzsche zeggen dat bij gek was en dat dus zijn werk hoogstens als ziekteverschijnsel betekenis kan hebben’ (p. 368). Maar men mag wel van Hermans zeggen dat hij een ‘patiënt’ is en dat dus zijn boosaardigheden tegen recensenten hoogstens als ‘ziekelijke afwijking’ betekenis kunnen hebben’ (zie p. 366; het zijn blijkbaar niet alleen de close readers, die ‘hun eigen kopij niet overlezen’ - p. 370).
Aan psychologische normen valt niet te ontkomen. Dat is ook het standpunt van Gomperts, die in zijn oratie (De twee wegen van de kritiek) de methode van Merlyn met inbegrip van dat postulaat der ‘autonomie’ afwijst, en als alternatief drie methoden van psychoanalytische benadering geeft: een onderzoek naar de schrijver, een onderzoek naar de reacties van de lezers, en een onderzoek naar de karakters in een kunstwerk. De eerste methode verwerpt hij omdat men daarbij ‘oordeelt (...) op grond van beperkt en geselecteerd materiaal en daarmee dus in strijd met de methoden die de psychoanalyse zelf ontwikkeld heeft’ (Twee wegen, p. 16), de tweede verwerpt hij omdat ze zou betekenen dat ‘wij het Oedipus-complex uit Hamlet halen, omdat wij het er eerst instoppen (Twee wegen, p. 17), de derde, verwerpt hij omdat bijvoorbeeld een figuur als Hamlet ‘geen ander aan de tragedie voorafgaand leven heeft gehad dan voorzover er in het stuk zelf over wordt gesproken of erop wordt gezinspeeld’: men kan Hamlet's karakter niet in psychoanalytische termen beschrijven, omdat hij geen jeugd heeft gehad (dit laatste komt niet uit Gomperts' oratie, maar uit een artikel van zijn hand in Tirade: maart 1962, p. 135).
Lijkt dan Gomperts, die alles afwijst wat hij te berde brengt, zich te verontschuldigen voor het feit dat hij nooit ergens toe komt, de gemankeerde Gomperts die ‘Uit Merlyns toverhoed’ creëerde, komt in elk geval nog met een ‘positieve bijdrage’, zoals hij het zelf noemt (p. 374), en die bestaat dan uit een definitie van het literaire werk als zijnde ‘een geraffineerd geformeerde suggestie van werkelijkheid’ (p. 375). En na deze omschrijving van het Panorama Mesdag is het pleit beslecht, en Oversteegen tot een hofnar van de beste kringen gereduceerd.
Waarom toch al dat geharrewar? Er is al genoeg oorlog in de wereld, zegt mijn moeder altijd. En zowel Oversteegen als Veenstra als Gomperts maken het zichzelf te moeilijk, doordat zij discussiëren over uitgangspunten. Langs welke weg iemand een bepaalde uitkomst bereikt, doet er zo weinig toe. Het gaat om die uitkomst zelf, en in de echte wetenschappen is het dan ook de gewoonte, te volstaan met het verantwoorden van de resultaten. Wie namelijk bij wat hij doet ook nog steeds zichzelf moet observeren in zijn doen en laten, wordt langzaam maar zeker gek. En dat kan van geen enkele methode de bedoeling zijn.
W.A. Wilmink