Tirade. Jaargang 10 (nrs. 109-120)
(1966)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |
[pagina 444]
| |
Op een weg tussen de weiden
- geen mens te zien, alleen
wat eenden slapend weggedoken
in het gras, en de lichten
van verspreide boerderijen
wedijverend met de avondster -
raakt vrede mijn ogen aan.
Maar in mijn binnenste
wroet heimwee rusteloos
naar resten van een vroeger
leven toen iemand mij
in zijn armen terugdroeg
naar de stilte van voor
het begin, zo onvoorzien
overgegaan in de stilte
van na het einde.
| |
[pagina 445]
| |
Alle warmte die je
in me uit liet stromen
heb ik verspild en van
de vrede waarmee je me
vervulde is niets over.
Wanneer het koude vuur
van onrust en verzet
door mijn gebeente kruipt
besef ik dat je eerder
dan ik gevoeld moet hebben
dat ik zoveel aandacht
en ernst niet waard was.
| |
[pagina 446]
| |
Ook al wacht ik
allang niet meer op een wonder
en al kan ik de telefoon
horen rinkelen zonder zelfs
maar aan je te denken, toch
blijven geheimzinnige barricaden
opdoemen uit het niets zodra
mijn geest tracht door te dringen
tot de nachtzijde van je bestaan
ten teken dat ik nog altijd
niet geleerd heb je te zien
als een uit het oog
verloren kennis.
| |
[pagina 447]
| |
Iemand die sprekend op me lijkt
zit op kantoor, schrijft brieven,
leest, doet boodschappen en gaat
met mensen om precies als ik
voordat ik steken bleef
in het verleden, ongeveer
op het punt waar je ogen
me streng en somber binnendrongen
als messen die met dodelijke
trefzekerheid iets in me raakten.
Panische seconde gestold
tot barre eeuwigheid.
|
|