maar jahè was gewoon het juiste antwoord niet, het paste waarschijnlijk niet aan de laatste zin en godweet wat die wel geweest mocht zijn, kom dáár maar eens op wanneer je net minstens een kwartier lang aan allesbehalve dat stomvervelende malle monster hebt lopen denken en, integendeel, de herinnering aan haar aanstellerijen en bespottelijke liefdeloosheden je nu juist ook meteen op het idee brengt dat het toch werkelijk geen wonder rag heten als er geen hònd meer naar je omkijkt wanneer je daar nog maar steeds ouder en lelijker bij wordt bovendien en op de koop toe niks doet dan zeuren, je familie lastig vallen, van die afgrijselijke, grotendeels onleesbare brieven, die weer beantwoord dienen te worden, aan neven schrijven die er hun tot vervelen toe blindgezanikte verloofdes opnieuw over door gaan zagen, zodat die geen seconde rust hebben om eens na te denken over aardiger, belangrijker dingen...
Met dromerig kijken viel er godweet nog wel wat te redden, hoewel, overgevoelig zijn dikwijls de neven op het punt van tantes, hem viel niet veel wijs te maken, hij zag er eigenlijk zelfs veel eerder uit als iemand die op een speciale, bijzonder onáángename manier verrast is geworden door lets erg raars, iets zéér ongepast doms van volstrekt beledigende aard, terwijl ja hè? toch het enige was wat er tot nu toe gezegd was en wat mankeert er in vredesnaam aan ja hè? Wat is daar niet goed aan? Alsof niet iedereen weleens ja hè zegt of denkt, om er vanaf te zijn, van het gedram, om onopgemerkt weg te kunnen slippen vanuit die verstikkende beslagenheid onder de bel van bedruktheid en stupide zelfbeklag die ze als je niet oppast als een adembenemende domper uitstulpen over andermans levensvatbare vrolijkheid, over zijn opwindende of vredige gedachten, over zijn schoon gewassen landschap...
Nu zei opeens de verloofde: ‘Hoe bedoél je!’ Héél hard. Héél afkeurend.
En Filipine, die er eigenlijk van uitging dat ze er intussen bij liep als iemand die de tragische moeilijkheden nog een beetje op zich wil laten inwerken om dan daarna des te beter van repliek te kunnen dienen, zei toen maar vlug: ‘Jouw tante denkt zeker ook wel eens ‘Ja hè?’
Van schrik, maar ook omdat ze echt zo gauw niets anders