bepaald inzicht had, anderen daarvan proberen te overtuigen, met het risico dat je overtuigingskracht minder goed was dan je inzicht, en met alle twijfels die je zelf nog hield, nu schrijf je je inzicht in programmeertaal op, stuurt het naar de computer van Dr. Chapkis, en per kerende post komt het antwoord. De opzienbarende ontdekking van het geheim van Mondriaan door mej. IJzebat, de wereldschokkende genetische theorie van Prof. Heuvelenie, de wet van verlies van arbeidsvermogen, de linguistische revolutie door de school van Prof. Smaak, die alles, en nog veel meer, is ondenkbaar zonder het zuiverende hulpmiddel dat Chapkis ons gaf. Rust zacht, vriend. Wij en je computer zullen je niet vergeten.’
Aldus de Rector Magnificus. Ik vond het een slap praatje. Een man als Chapkis had een waardiger afscheidswoord verdiend. Dat zei ik ook tegen Abbie, de weduwe, die met een blij gezicht de aanwezigen de hand drukte. Wat stond die zwarte kleding haar goed. Ze gaf me een brief die haar man kort voor zijn dood aan mij had geschreven. Ik liep naar een hoek van het kerkhof, scheurde de brief open, en las:
‘Beste H. Ik heb een bekentenis te doen. Mijn hele leven heb ik de hele zaak belazerd. Iedereen voor de gek gehouden. Dat spijt mij niets, en als je verder leest zul je begrijpen waarom. Je zult in de kranten, en ook net op de begrafenis, wel weer al mijn heldendaden uitentreure hebben moeten aanhoren. Bij al mijn prestaties stond steeds de computer centraal. En ze zullen wel niet vergeten hebben om dat ding nog eens te beschrijven. Die computer zag er uit als een gewoon mahoniehouten bureau. Welnu, beste vriend, die computer wàs een gewoon mahoniehouten bureau. Dat hele computergedoe is nonsens, bedacht, verzonnen, imaginair, flauwekul, begoocheling, drogbeeld, begrijp je? Maar mijn uitvindingen dan? En de feilloos werkende girodienst? En al die wetenschappelijke vondsten? Berust dat niet allemaal op mijn zogenaamde “electronisch brein”? Welnee, dat berust allemaal op mijn gewone schedelbrein. Hoe dat kan? Het is zo simpel dat ik bang ben dat je het niet zult geloven. Maar ik wil het jou vertellen, dan zie je maar wat je met die bekentenis doet.