Tirade. Jaargang 9 (nrs. 97-108)
(1965)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 667]
| |
[pagina 668]
| |
Het poesje dat die avond
toen ik nog niet wist
wat ons boven het hoofd hing,
languit op je knie lag
en zich door je liet strelen
terwijl je andere arm
me tegen je aandrukte
zodat er een zonderlinge variant
op de Heilige Familie ontstond,
likt vol toewijding haar vel.
Ze leeft gewoon door, net als ik trouwens,
maar vermoedelijk zonder geheugen
om haar tot tranen toe te sarren.
| |
[pagina 669]
| |
Vanmiddag - de kamer
volgestroomd met zon
en zwierige barokmuziek -
dacht ik onverhoeds
aan wat je eens tegen
me gezegd hebt over
verdriet als grondtoon
van het bestaan.
Die nacht kwamen er
tranen in mijn ogen. Nu
bewoog ik alleen
nog even mijn hoofd
als een door vliegen
geplaagde ezel.
| |
[pagina 670]
| |
Liefde weggerold
naar het andere eind
van de wereld. Geloof
in de modder van wikken
en wegen verstikt.
Zelfs de hoop beschaamd
teruggekrabbeld. En toch
genoeg over om niet dood
te willen en bij tijden
zijn tekort met dezelfde
gretigheid te omhelzen
als vroeger zijn overvloed.
|
|