Tirade. Jaargang 9 (nrs. 97-108)
(1965)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 644]
| |
[pagina 645]
| |
Drinklied
Nu moet ik van de drank af.
Het moet maar eens uit zijn.
Het is wel genoeg geweest.
Troost mij toch, o Geest,
in de nacht van 20 op 21 Juli 1965,
in diepe ontzetting, en omringd door Duisternis.
| |
[pagina 646]
| |
Oost, west
Ik ben wel thuis, maar houd de deur op slot.
Zodoende denken ze, als ze aan de deur komen,
dat ik niet thuis ben.
Maar ik ben er wel.
Het is waarlijk juist en passend
dat ze denken dat ik niet thuis ben,
want ik wil alleen zijn, met U.
En tegen U praten en schreeuwen, al geeft U geen
antwoord.
| |
[pagina 647]
| |
Dagsluiting
Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.
| |
[pagina 648]
| |
Grap te blauwhuisvoor buurvrouw H. te G.
Hij rende weg, maar ontkwam niet,
en werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud.
Een strijdbaar opschrift roept van alles,
maar uit het bruin geëmaljeerd portret
kijkt een bedrukt en stil gezicht.
Een kind nog. Dag lieve jongen.
Gij, die Koning zift, dit en dat, wat niet al, ja ja, kom
er eens om,
Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?
| |
[pagina 649]
| |
Van het een komt het ander
Terwijl Teigetje mij vertelde hoe verliefd hij was
geweest
op een politieman zijn donkerblonde zoon,
kwam Douwetje, droom van de pederast, gelaarsd in
paarse spijkerbroek,
per fiets voorbij, kennis is macht, op weg naar school.
De dieren legden zich neder. Het woud zweeg stil.
Van stenen werd het binnenste geroerd.
Snachts droomde ik dat ik in God geloofde.
| |
[pagina 650]
| |
Eind goed, al goed
Mijn as wordt begraven op het kerkhof te Greonterp.
De mensen die komen kijken, krijgen met
onbekrompen maat te drinken,
de kinderen ook, dat staat geschreven.
Er komt een houten kruis, waarop te lezen valt:
GOD IS DE LIEFDE, verder niks.
Dan komt de harmonie, en speelt een lied,
langzaam en vroom, met veel koper.
Als er wel wolken maar geen wind is wordt de hemel
een sluier van stilte,
en daalt iets neer dat veel lijkt op geluk.
|
|