Tirade. Jaargang 9 (nrs. 97-108)
(1965)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
[pagina 470]
| |
Bouwdoos
Je oogopslag ligt in een bouwdoos,
je nagels, haren, en je stem;
voorzichtig het spanen deksel in
de houten gleuven schuiven - dicht.
Nog even het plaatje bekijken
waarop vijfmaal een ander huis
te bouwen van dezelfde stenen.
Zo bouwde ik nooit, naar tekening,
maar ook dit keer waren wij blij
met een zorgvuldig opgeborgen
afbraak waaraan geen steen ontbreekt.
| |
[pagina 471]
| |
Uil
Heldere vriesnacht, heldere uil,
pas veroordeeld tot geluk
als de zon in maanlicht schijnt,
net niet op, de maan niet onder:
vliegen met zijn prooi alleen.
| |
[pagina 472]
| |
Een ster, drie paarden, een ster,
insekten van de winter,
vee, dat te ruste niet meer graast.
Vriendschap, aandachtig
op gelijke voet.
De meeuwen blaffen,
de zee breekt aan
het warmoes van de duinen,
voorzichtig roest de maan.
| |
[pagina 473]
| |
Onderhout van ahorn 's nachts
Zuchten hoor ik als ik hem voorbij ga,
steunend staat hij blad af, grond
houdt zijn voet omklemd.
Te jong, te laag om
neer te zien op zijn groot blad in trots op
raadsels, zich in doodsgevaren te herkennen.
Graf de grond, de lege tak vertakt.
voor Jan Ameling Emmens
| |
[pagina 474]
| |
Zeehond
De zee ligt voor hem, uit zijn grijze
onregelmatige wimpers kijkt
zijn blik naar mij opzij en dan
weer voor zich, ik sta stil en kijk
met hem, zijn einder ligt mijn lengte lager,
er staat een branding in de zee,
licht sneeuwt, ons kijken hangt er in.
| |
[pagina 475]
| |
Oude pomp
Op zijn vermolmde voet heb ik
de pomp die brak rechtop gezet
naast schaduw die zijn ongeluk
nu het ineens ging sneeuwen gaf.
Ik wacht tot wat zijn dood uitspaarde
is uitgewist - er valt geen vlok.
| |
[pagina 476]
| |
Heremiet
In een leistenen wolk woont
het mannetje met de koperen muilen,
hij heeft geen ogen om te huilen,
schuilt dieper in zijn rots terug.
Jezus' barmhartigheid van steen,
de zon schijnt zich een ongeluk.
|
|