deed werd niet als volwaardige literatuur erkend of zelfs verboden of verbrand. Wie zich als schrijver niet wilde schikken moest armoe lijden, er het zwijgen toe doen of vertrekken. De geschiedenis van de duitse literatuur is voor een groot deel geschiedenis van emigrantenliteratuur, van Schiller en Heine tot en met Brecht en Musil. Voorlopig hoogtepunt in deze ontwikkeling dat alle reaktionaire verlangens naar politieke, sociale en culturele regressie in vervulling deed gaan was, om met Böll te spreken, het positief christelijke grootduitse rijk.
Die misbruikte woorden van Madame de Staël zijn in de afgelopen winter het onderwerp geweest van een serie voordrachten die door de Hessische Rundfunk werd georganiseerd en waarin verschillende schrijvers, filosofen en sociologen zoals Walter Dirks, Ernst Bloch, Hermann Kesten, Hans Mayer en Arno Schmidt een antwoord gaven op de vraag: ‘Sind wir noch das Volk der Dichter und Denker?’ Die vraag werd door alle medewerkers negatief beantwoord. Allen waren het er over eens, dat een typering als ‘Das Volk der Dichter und Denker’ zowel logisch als feitelijk een onding is en dat er ook nooit een Duitsland is geweest, dat aan die definitie heeft voldaan. Men was het er wel over eens dat die woorden gehanteerd door het reaktionaire Duitsland een versmalling van het begrip literatuur hebben teweeg gebracht en taalbederf in de hand gewerkt. Deze voordrachten die werden gebundeld door Rohwohlt (Rororo 681) zijn allemaal de moeite waard. Men kan er in lezen waarom de 19de eeuwse duitse sociaal-kritische roman ontbreekt, waarom men in Duitsland miserabel kan schrijven en toch voor een groot schrijver kan doorgaan, hoe bekende duitse literaire kritici het provincialisme in de literatuur codificeerden, wat de leesgewoonten zijn van het duitse publiek en wat voor religieuze kitsch de Beierse openbare en gelovige kindertjes voorgeschoteld krijgen. Ik wil me hier beperken tot de bijdrage van Arno Schmidt.
Arno Schmidt werd in 1914 in Hamburg geboren, stadsgenoot dus van Walter Jens en Hans Erich Nossack. Hij studeerde korte tijd wis- en natuurkunde maar moest die studie afbreken omdat hij niet bij de nazi's in de smaak viel. Na de oorlog probeerde hij met schrijven en vertalen zijn hoofd boven water te houden, wat hem gelukt is. Hij is geen lid van de Gruppe '47 hoewel zijn mentaliteit onverdacht is. Maar hij heeft een hekel aan groepjes. Qua type lijkt hij op Lessing: verwoed verlichter, geniaal snuffelaar, groot taalvernieuwer. Hij schreef sublieme verhalen (Leviathan), romans (o.a. Brands Haide, Aus dem Leben eines Fauns) en studies over Fouqué en Karl May.
Wat nu de vraag betreft die hem door de Hessische Rundfunk werd voorgelegd was Schmidt ook van oordeel dat de combinatie van Volk en Dichter und Denker nergens op slaat, en niet alleen in Duitsland. Schrijvers die ook denken, mogen blij zijn als 1 procent van de bevolking van het land, waarin ze leven en werken, in staat is goed te lezen. Hoewel dat altijd al zo geweest is