bustofoben door elkaar, libertijnen, losbollen, nonnen en dominee's, maar niemand voelde zich geschokt.
Tezelfdertijd kon men in de Gasthuismolensteeg, in de etalage van een winkeltje, waarin als specialiteit semi-pornografische en zgn. erotische literatuur wordt verkocht, een boekje zien liggen, waarvan de omslag dezelfde kleurenreproduktie van Modigliani vertoonde als die in de Leidsestraat. De winkelier die dit boekje, getiteld: ‘Love's Picturebook. The history of pleasure and moral indignation’, in zijn etalage had liggen, had echter de borsten en het geslacht van dit naakt zorgvuldig met witte strookjes papier bedekt.
Hieruit blijkt, hoe subtiel en ingewikkeld de verhouding tot de ontwikkelde en uit haar doeken gewikkelde vrouwenborst is: in een entourage van kunstreprodukties in Amsterdam's voornaamste winkelstraat staat zij, als onderdeel van een kunstwerk, op dezelfde lijn als de geschilderde hand of het geschilderde landschap; uit deze beschermende omgeving weggehaald en verplaatst naar een steeg, wordt deze zelfde borst eensklaps suspekt, zowel in het oog van de winkelier die tengevolge van gemeentelijke verordeningen plus een kwaad geweten geheel in de war is geraakt, als wel in het oog van de Nederlandse kleinburger in het algemeen, die in de strijd tussen bustofilie en bustofobie niet weet, aan welke kant hij staat en die van zijn leven nooit van Modigliani heeft gehoord.
Maar het probleem ligt voor de bustofiel dieper: waarom voelt de mens in de gemeenschap de behoefte de vrouwenborst met strookjes papier te bedekken (als het om een afbeelding gaat), of met lapjes stof (wanneer zij zich in natura voordoet)? Een estetische verklaring, nl. dat er zoveel lelijke borsten zijn, bevredigt niet. Lelijke vrouwen bedekken immers ook niet hun gezicht; vrouwen met monsterlijke benen dragen desondanks geen sleepjurk. Ook de praktische verklaring dat het lopen met blote borsten veel te koud is, klinkt weinig overtuigend. In de eerste plaats denkt de bustofiel hierbij aan het strandleven, of aan zijn observaties op zonnige caféterrasjes, waar de meisjes, nippend aan hun tonic, mijmeren over de vreugden van het naakt zijn (Pasternak). Maar bovendien, de vrouw loopt immers 's winters ook niet met blote armen, doch voelt geen enkele schroom dit in het voorjaar,