meer te forceren om in film mee te denken. In landen als Frankrijk, Amerika en Italië waar een normale continuïteit ook op het gebied van de film en filmbelangstelling al lang bestaat hebben zich nooit ernstige misverstanden voorgedaan zoals in Nederland, waar de filmwaardering nog overwegend werkt met maatstaven van anno 1930.
Terug naar Weyergans, die in het hoofdstukje montage al tot een voorlopige conclusie komt: ‘Ce qui importe pour juger un film, c'est le rapport entre le sujet traité et la rigueur de la narration, entre le sujet traité et le rythme, entre la vérité de ce sujet et le pouvoir émotionnel des images. Le reste ne peut qu'enliser le cinéma et la critique dans le conformisme et la routine.
Na de uiteenzetting over grammatica en stijl kan de schrijver de vraag beantwoorden wat een (film)auteur is. Hij doet dat eerst met behulp van een witz door de réalisateur te vergelijken met Napoleon. (‘Il donne l'inspiration, il fait de tout cet arsenal une machine à gagner la guerre. Napoléon avait souvent, devant lui, des stratèges aussi bien pourvus, sinon mieux, en hommes et en matériel, mais qui ne savaient pas les utiliser avec génie. Lui, il savait.’)
Een ander hulpbegrip dat Weyergans gebruikt om de auteurs te onderscheiden van de tweede- en derderangs filmers is een door de toeschouwer gevoelde ‘noodzakelijkheid’. Weer zoiets dat iedereen wel aanvoelt als hij een werkelijk goede film gezien heeft, maar wat tot op zekere hoogte en met wat moeite ook wel verklaard kan worden. Voordat auteur-stijl aan de orde komt geeft de schrijver eerst nog een paar voorbeelden van verhalen die in geslaagde stijl verfilmd zijn, waarbij onderstreept wordt dat een bepaald stijlmiddel alleen bij een bepaald verhaal z'n onontkoombare betekenis krijgt. Aan de stijl herkent men het best de auteur. Is men eenmaal zover dat men van een paar auteurs een paar films gezien heeft, waarvan men vindt dat de persoonlijke visie van die auteur op de werkelijkheid er 100% uit is gekomen, ligt het voor de hand dat men liefst alle films van hem wil zien. De ‘politiek van de auteurs’, zoals Les Cahiers du Cinéma die bedrijven, is een logisch gevolg ervan.
Dat een film zijn meest wezenlijke overtuigingskracht aan het beeld ontleent en niet aan het scenario, al is het nog zo slim of ideerijk, is iets wat men alleen door veel films zo bewust mogelijk te zien kan ervaren. Weyergans geeft hierna drie analyses van Citizen Kane (Welles), Un condamné à mort s'est échappé (Bresson) en L'année dernière à Marienbad (Resnais), vnl. om de lezer aan te sporen dit zelf ook eens te doen.
Wat tenslotte het boekje van Weyergans tot iets uitzonderlijks maakt is het fotomateriaal. Aan de keuze van de illustraties herkent men de filmcriticus. De ruim 200 foto's bewijzen, duidelijker nog dan de tekst, dat Weyergans het essentiële bezit: gevoel voor film.
Rob du Mée