eigen fantasierijk, maar het lijkt een noodzakelijk verlengstuk van de realiteit. Alle drie ook zijn het onnadrukkelijke springers.
Boris Vian's meest bekende - en nu als pocket uitgegeven - roman ‘L'Ecume des jours’ is een omgekeerd sprookje. Het is de geschiedenis van iemand die rijk is, fijngevoelig en gelukkig; hij trouwt zelfs het meisje van wie hij houdt. Het huwelijk van Colin en Chloé is van een pastorale lieflijkheid, maar net als de lezer behaaglijk wil gaan zitten loopt het mis: Chloé wordt ziek (bij Vian: zij heeft een lelie in haar borst) en melancholie en satire maken zich meester van het verhaal. De rijkdom verschrompelt in de meest letterlijke zin, de pianocktail, het heerlijk instrument door Colin geconstrueerd dat drankjes brouwde variërend met de composities die erop werden gespeeld, dient verkocht; Colin komt in contact met dokters en kosters, hij krijgt een afschuwelijk baantje: hij moet de mensen de waarheid zeggen. Vian heeft, met andere woorden, aan de verplichte test voor sprookjesschrijvers voldaan: hij heeft getoond dat hij ook de diepere lagen van de werkelijkheid aan kan. Maar alles wordt verteld met een lichtheid die voor een Fransman uit 1948 haast ondenkbaar is. Misschien is dat Vian's grootste prestatie: dat hij de lezer voortdurend in een toestand van ontspannen verwondering weet te houden.
Nathalie Sarraute, een auteur, die aanspraak mag maken op aandacht, omdat ze altijd tracht een nog niet eerder opgetekend soort werkelijkheid voor lezers zichtbaar te maken, heeft ditmaal met ‘Les fruits d'or’ een m.i. niet zo belangrijk boek geschreven. Onconventioneel is het zeker: het behandelt de grillige wijze waarop een roman zijn reputatie verwerft of verliest; de mensen die erin voorkomen zijn ook wel op een ongebruikelijke manier getekend: afwisselend hoort men hun hardop geformuleerde meningen en de reaktie die andermans houding onderhuids teweegbrengt. Volgens Sarraute's eigen leer zijn eveneens de personages afgeschaft zonder dat de lezer zulks als hinderlijk ervaart. Als satire heeft ‘Les fruits d'or’ ook nog wel verdiensten, maar de indruk die deze roman achterlaat is toch die van een vingeroefening: veel techniek, geen melodie.
André Breton's ‘Nadja’ verscheen in 1926 voor het eerst. Het boek wordt beschouwd als één van de klassieken van het surrealisme. Breton heeft er nu een verbeterde herdruk van laten verschijnen, verbeterd wat de objectieve kant ervan betreft, zegt hijzelf; de subjectieve liet hij onaangetast.
Wat achteraf bevreemdt in dit relaas van de kortstondige liaison tussen de dichter met een zintuig voor het onverwachte verband en een half krankzinnige vrouw is de klinische wijze van waarnemen en de elegante stijl. In ‘Nadja’ is geen sprake van hijgend proza of automatisch schrift. De stijl van Breton is eerder ondoorzichtig omdat hij zo doorwrocht is, zo ongeveer zoals ik mij dat van sommige Latijnse auteurs meen te herinneren. ‘Nadja’, in plaats van met beschrijvingen met foto's geïllustreerd, (een pro-