Tirade. Jaargang 7 (nrs. 73-84)(1963)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 861] [p. 861] [Gedichten] De thuisvaart van Oedipus Onder de melkweg speelt het schip zijn eenzaam spel: het bukt zich, richt zich op, neemt aanloop en betoomt zijn drift. Het danst tevreden in de schoot van 't licht dat wordt bedwongen door een vaderlijke duisternis. Het is weer kinderlijk als in de eerste uren van het oudere spel toen toekomst zich begon op te stapelen en uit te breiden in de zon. Het kreunt en kraakt van inspanning die blijdschap achterlaat, hartstocht die al te tere banden slaakt, bevrijding die zich springend bindt. [pagina 862] [p. 862] De roerganger heb ik benijd, zijn stilstand die hem bindt aan de beweging van het schip, de tegenslag van 't water, de vergelding van de wind. Geluiden van de zee en van het leven op de zee: zeil, touw, hout, bel die in de eigen stilte luidt en weifeling ontraadselt tot besluit. Ik heb de sterren als een kind geteld dat de oneindigheid met een getal beproeft en na zijn duizelende tocht ontmoedigd zwijgt. Ik kon niet stilstaan. In mijn aderen rumoerde 't bloed, mijn longen streden met de storm, mijn voorhoofd was een hoog heelal gevangen in een overvloed. De dode in een graf van zand is dichter bij zijn vrouw en kind in hun verdriet dan ik die uitgestoten door het land mijzelf bemantel en ontman. [pagina 863] [p. 863] Het sneeuwde op de zee: de vlokken werden verslonden door de golven en keerden tot hun oorsprong terug zoals een moeder terugkeert tot een zoon. Er werd geen kreet geuit, geen barenswee schudde de fundamenten: kind en moeder waren alleen en gingen doodstil bij elkander in en uit. Verzoende tweedracht, uitgestreden verwijdering, koele vloeiende verrukking waarin dood en leven worden verenigd: het water overleeft de sneeuw, de hemel baart de zee. [pagina 864] [p. 864] Een zeil! Een zeil! De hand die in de ruimte wijst bezweert het beeld: een volgebraste schoener rijst uit licht en nevel van de dageraad en vliegt voorbij. Een andere wind dan die ons drijft voegt schoonheid bij zijn vaart. De watervlakte breidt bedaard zijn lichte golfslag voor hem uit. De horizon heeft geen geheim. De diepte draagt hem naar het land. De hemel houdt zijn hoogte voor hem vrij. Zijn wimpel wuift, zijn roer vreest geen getij. Zijn koers is onbeschroomd vooruit. Adriaan Morriën [pagina 865] [p. 865] Renaissance Het ogenblik waarop de hemel uitgesneeuwd was en de dwarreling, voorbij, zich in 't geheugen vlijde en als herinnering nog blijdschap gaf aan de verwondering waarmee een kind de witte herschepping van geboortegrond aanschouwde: het vaderland lag tot de horizon gedood, de wind, vervreemd van eigendom, betrad de nieuwe speelplaats van de zon, probeerde of de wereld van hem weten wilde en wierp sneeuwstof omhoog vlak voor de voeten van het kind dat rilde. Adriaan Morriën Vorige Volgende