doen. Vrienden van G.A., zoals B.B. en W.N., zien er op toe dat het ook niet gebeurt of dat er niets van wereldkundig wordt gemaakt.
Ik ga met S.S. van zijn hotel naar Schiller. Als wij de hoek naar het plein omslaan heb ik een gevoel alsof ik ongetrouwd ben, mogelijk veroorzaakt door de avond, de buitenlucht, de voorjaarsregen en de gedachte aan oosterse landen. Maar misschien komt het gewoon doordat ik mijn sjaal thuis heb gelaten. Tegenover vreemdelingen voel ik een spoor van nationalisme. Ik maak mij bezorgd over het uiterlijk en het gedrag van landgenoten. Als ik een mooie vrouw zie, onderbreek ik mijn woorden enkele ogenblikken op de onbaatzuchtigste wijze. In Schiller, waar wij bij de receptie zitten, onder het oog van Napoleon en de koningin, beiden in olieverf geportretteerd door de eigenaar van het hotel, passeren voortdurend buitenlanders, waardoor er een onduidelijke toestand heerst en mijn beginnende nationalisme wordt gedesoriënteerd (ontoosterd). Dikke scandinavische vrouwen, niet van de onze te onderscheiden, met de sigaret in de hand, zijn alleen herkenbaar aan de taal S.S. spreekt slechts een Frans dat zeker niet beter is dan dat van een hollandse boekverkoper. Hij gebruikt dikwijls de woorden ‘autre chose’, ter aanduiding en completering, zoals ook wij dat doen. Het zou interessant zijn zijn vertalingen van G.A. weer uit het Arabisch in het Hollands te laten vertalen. Hij laat mij de arabische uitgave zien. Ik kan niet veel meer doen dan het papier, de bladspiegel en de decoratieve vliegenpoep van het arabische letterschrift bewonderen. De uitgever van G.A., R.K., en zijn vrouw hebben S.S. naar de woning van de dichter gereden, heen en terug wel honderd kilometer, ‘très, très gentil’. Hij heeft de kamer van G.A. gezien en van diens vrouw foto's gekregen. Ik geef hem op mijn beurt een handschrift van G.A., een briefje uit 1945 waarin G.A. mij vraagt of ik niet een baantje voor hem weet omdat hij trouwen wil. Er zijn enkele ogenblikken, wanneer de dood van G.A. ter sprake komt, die op een
herdenking lijken. S.S. kijkt ernstig. Ik zwijg en knik, heel losjes, voor velerlei uitleg vatbaar, terwijl ik ook in mijn hoofd geen woorden heb.
De moeilijkheid een indruk van iemand te krijgen op grond van het uiterlijk en de tastende conversatie in een vreemde