Voznesénski, die mij het belangrijkste nieuwe talent lijkt, werden pas mogelijk nadat de ‘Unie van Sovjet-schrijvers’ mij het materiaal had verschaft. (Zelfs de grootste oplagen zijn in een dag uitverkocht; in Beograd zag ik een grote partij Jesenin in een dag verdwijnen, voor een vooroorlogse servische vertaling van diens werk werden abnormale bedragen gegeven.)
Beide gedichten zijn afkomstig uit een op 50.000 exemplaren verschenen bundel ‘40 lyrische uitweidingen uit het poèma de driekante peer’. Daar mijn exemplaar vermoedelijk het enige in ons land voorhandene is, loont een beschrijving ervan. Het is een langwerpig deeltje van ongeveer 100 pagina's op niet te best papier dat echter opvalt door de avant-gardistische opmaak. De poëtische tekst is hier en daar doorschoten met fragmenten uit artikelen en dagboeken, waarvan sommige midden in een zin beginnen en ophouden als de toegedachte plaatsruimte verbruikt is. De titelpagina en het omslag verraden de architekt die Voznesenski van opleiding is: een zwarte driehoek met daarom zijn naam gedrapeerd en een rode cirkel met daarin de tekst ‘lyrische uitweidingen...’ etc. Driehoek en cirkel blijken het getal 40 van de titel te vormen en tevens de oplossing voor het vreemde gebruik van de genitief meervoud in de titel (liritsjeskich otstoepleni-j i.p.v. verwacht liritsjeskije otstoepleni-ja) die van het getal 40 afhangt. Het geheel doet in zijn vormgeving sterk denken aan de mij bekende afleveringen van Majakovski's blad ‘Novyj Ljef’ uit de jaren twintig.
Van de gedichten zijn er enkele opgedragen aan Ernst Njeîzvestnyj (de omstreden beeldhouwer), Sartre en Jevgeni Vinokoerov. De twee hier vertaalde horen tot de kortste in de bundel. Van een eigenlijke vertaling kon geen sprake zijn, eerder van de toepassing van een verwant procédé in het nederlands.
Het gedicht ‘chaussée roebljóv’ kan het waarschijnlijk zonder een aantekening niet stellen. Of sanatorium hier gebruikt wordt als verpleeginrichting of in de zin van vakantieverblijf durf ik niet uitmaken; de tweede betekenis lijkt me uit het overige voort te vloeien. Andrej Roebljov, die men in de Algemene WP vergeefs als trefwoord zal zoeken, was Ruslands grootste ikonenschilder (XV eeuw) en in de laatste jaren voorwerp van grote verering in de sovjet-unie. Zijn ‘verkondiging’ (= Maria-Boodschap, russ. blagovesjtsjenije) is mij onbekend, maar zal wel uitmunten door de zelfde meesterlijke behandeling van het wit als de dingen die ik wel van hem ken.
Voznesenski is een directe leeftijdgenoot van Jevtoesjenko. Dat zij niet uit de lucht zijn komen vallen, maar wel degelijk wegbereiders hebben, zou aan te tonen zijn aan het werk van dichters als Nikolaj Starsjinov en de sympathieke lyricus Jevgeni Vinokoerov (resp. 1924 en 1925). Van de eerste zijn mij slechts enkele gedichten bekend. De instelling, verwoord in ‘Soldaty my’ (1945) alleen al leek mij vertaling te verantwoorden.
Vinokoerov is het best gekarakteriseerd met de titels van twee