dient de overheid bij het verlenen van die vergunningen in te nemen.
De N.T.S., erop uit het zuilensysteem te behouden en de commerciële televisie afwijzend, betoogt dat, volgens de tekst van het verdrag, de staat in dit beleid geheel vrij is. De slotzin van het eerste lid verplicht de staat tot niets. De tekst laat geheel in het midden welke bevoegdheden de staat op dit stuk toekomt. ‘Het artikel zegt niets over het doel van deze mogelijke beperking van de vrije meningsuiting.’
Het Verdrag van Rome, aldus de N.T.S., zwijgt over de vraag of men een vergunning tot commerciële televisie moet geven. De overheid kan dus volgens haar een beleid maken zonder met het Verdrag van Rome rekening te houden.
Het lijkt mij dat de N.T.S. aldus het probleem niet zuiver stelt. Het gaat er niet in de eerste plaats om of men een commerciële concessionaris moet toelaten, maar of men, gezien het Verdrag, naast de bestaande zuilenomroepen een andere groepering, al dan niet mercantiel van opzet, een concessie moet verlenen.
Kan de overheid in het algemeen een gegadigde die aan redelijke financieel-organisatorische eisen voldoet en ook in democratisch opzicht bona fide is een concessie weigeren?
Ik zou menen, dat de betekenis van artikel 10 ontkracht zou worden, wanneer het beginsel van vrije meningsuiting niet zou gelden voor zulke belangrijke communicatie-middelen als radio en televisie. Wanneer vooropgesteld wordt dat een ieder vrij is inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven, betekent dit dat in beginsel die vrijheid ook met betrekking tot radio en televisie bestaat en door de Staat geëerbiedigd moet worden. De stelling van de N.T.S., dat de overheid een beleid kan voeren zonder met het Verdrag van Rome rekening te houden, komt mij verwerpelijk voor. Dit zou immers betekenen dat meningsuiting vrij is, behalve wanneer men zich van radio en televisie bedient.
Men moet er dus van uitgaan dat de Staat tot reglementering van de televisie gerechtigd is, doch het beginsel van vrije publiciteit, waar mogelijk, onverlet dient te laten.
Van welke aard mogen de beperkingen van staatswege dan zijn? In de meeste landen van Europa bestond het vergunningenstelsel vóór het Verdrag tot stand kwam. De Staten die