Dit alles klinkt misschien alsof ik Burroughs als een charlatan beschouw. Ik geloof niet dat hij een charlatan is, hoewel iemand die zonder enige humor over zijn eigen boek kan schrijven: ‘Naked Lunch demands Silence from the Reader. Otherwise he is taking his own pulse...’ niet bar veel meer dan een clown of een uil kan zijn. En wat hij behalve gewezen patiënt wel is, is me uit Naked Lunch niet duidelijk gebleken.
In eerste instantie was ik het eens met Mailer: Naked Lunch is een moeilijk boek. Moeilijk om te begrijpen misschien, maar vooral moeilijk om door te komen. Het is een verward, chaotisch verslag van de ervaringen van een verslaafde. Chaotisch, want elke orde die in het materiaal zou worden aangebracht, zou een valse, niet-junk orde zijn. ‘There is only one thing a writer can write about: what is in front of his senses at the moment of writing...’ zegt hij zelf. Zo is Naked Lunch een aaneenschakeling van min of meer dramatische scenes geworden, en de moeilijkheid van het boek wordt grotendeels veroorzaakt door het feit dat er niet of vrijwel niet wordt vermeld waar wij zijn, of wat er aan de hand is. Een lange reeks karakters verschijnt ten tonele. Ze dragen vreemde namen, junk-namen, naar ik aanneem, zoals: The Vigilante, The Rube, Lee The Agent, A.J., Clem and Jody the Ergot Twins, Hassan O'Leary the After Birth Tycoon, en anderen. Behalve die namen komen we weinig van ze te weten, hoewel het allen duidelijk slechte mensen zijn. Vaak begint zo'n scene als een vrij realistische beschrijving, om dan geleidelijk naar een fantastische climax te verschuiven, een soort surrealistische explosie. De volgorde van de stukken lijkt vrij willekeurig, hoewel er een zekere ontwikkeling naar het eind is: het begin van het boek is nog tamelijk samenhangend, het eind is een machteloos gestamel.
Wat brengt iemand er toe om een boek als dit tot een meesterwerk uit te roepen? Het technisch procédé - zoiets als in Vinkenoogs Zolang te Water - is niet nieuw. Ik ben het boek gaan lezen met vrij gespannen verwachtingen, maar na een bladzij of twintig begon ik me af te vragen wat toch Burroughs ‘maniacally exquisite insights’ waren. Wat ziet Burroughs dat ik niet zie? Dat de doodstraf obsceen is? Of dat men niet voor zijn plezier verslaafd is aan junk? Dat wist ik