‘Nou weet ik het wel,’ antwoordde hij. ‘Bovendien gaan we altijd langs de Amstel.’
‘Dus al die rotzooi is voor niets geweest?’ ‘Rotzooi?’ protesteerde hij.
‘Die onzekerheid dan.’
‘Niks is voor niks geweest,’ zei hij onwillig. ‘Ik overweeg nu eenmaal altijd alle mogelijkheden.’
‘Dus nou weet je het wel zeker?’
‘Ja,’ zei hij aarzelend.
‘Waarom wou je dan niet naar het IJ?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet.’
Ze draaide zich met een ruk om en liep met korte, vastbesloten passen terug.
‘Waar ga je naar toe?’ vroeg hij, terwijl hij haastig achter haar aankwam.
‘Naar het IJ,’ zei ze kort.
‘Ben je nou helemaal belazerd,’ viel hij uit. Hij pakte haar bij haar schouder om haar te dwingen om te draaien.
Ze rukte zich los. ‘Laat me los!’ zei ze, maar ze bleef staan. ‘Ga mee!’ beval hij, terwijl hij haar bij haar arm pakte.
Ze rukte zich opnieuw los. ‘Maak geen scène op straat!’ zei ze woedend.
‘Godbewaarme.’ Hij tilde zijn handen op. ‘En dan maak ik een scène.’ Hij keek om zich heen. ‘Bovendien geen mens te zien,’ voegde hij er kalm aan toe. Hij draaide zich om en begon weer in de richting van de Amstel te lopen.
Ze liep met hem mee, een paar passen achter hem. ‘Kun je niet even op mij wachten?’ vroeg ze kwaad.
Hij deed of hij het niet hoorde en liep in hetzelfde tempo verder, zijn handen in zijn zakken, strak voor zich kijkend.
‘Waarom weet je nou ineens wel dat je langs de Amstel wil?’ vroeg ze, toen hij niet reageerde.
‘Ik weet het niet en ik weet het nooit,’ zei hij. Hij begon verbeten sneller te lopen. ‘Achteraf weet ik het, ja!’ voegde hij eraan toe.
Ze had moeite om hem bij te houden. ‘En waarom neem je dan toch een beslissing?’ hield ze aan.
Hij trok zijn hand uit zijn zak en draaide zich half om. ‘Ik kan daar toch niet op die brug blijven staan,’ riep hij, driftig naar de brug wijzend.