| |
| |
| |
[Tirade november 1962]
Tijdgenoten
Karl Marx
(1818-1883)
De weinig verheffende geschiedenis van het georganiseerde Christendom en de doorgaans stupide geborneerdheid van zijn hoogste gezagsdragers zijn geen reden om niet af en toe een blik in de bijbel te slaan. Evenmin moet men Karl Marx aanwrijven, wat zijn apostelen in lust- en mensenverachting misdrijven. Zijn geschriften, vooral zijn vroege geschriften en brieven, blijven leesbare, vaak zelfs meeslepende lectuur. Zijn voor moderne sociologisch geschooide geesten misschien wat al te simpele antwoord op het probleem van de sociale evolutie is niettemin een indrukwekkende poging om deze evolutie van menselijke groepen en de conditionering van haar gedragingen met wetenschappelijke methodes te verklaren en te beheersen. Veel van wat hij schreef is achterhaald, maar het belangrijkste nauwelijks. Vanuit een modern standpunt beschouwd moet men vaststellen dat zijn theorie eerder aanvulling dan herziening behoeft. We weten nu dat de ideologische bovenbouw van de samenleving, het menselijk voelen, denken en handelen, niet uitsluitend door de economische basis gedetermineerd wordt, dat deze veeleer medebepalend is en dat er een wisselwerking tussen beide bestaat. Zijn klassebegrip is niet houdbaar gebleken. We zien eveneens, dat Marx, ondanks zijn gerechtvaardigde verachting voor de Hegeliaanse wereldgeest zelf een onverteerbare brok metaphysica in zijn theorie binnensmokkelde. Zijn klasseloze samenleving die zich in vrijheid ontplooit is geloof, geen kennis.
Maar wat zou dat? Waarom zou een radicaal vernieuwer voor alle tijden feilloos moeten zijn? Gezien tegen de achtergrond van de 19e eeuw is zijn conceptie geniaal. Dat we de mens als proces en niet als eeuwige onveranderlijke grootheid hebben leren zien is in niet geringe mate aan hem te
| |
| |
danken. Hem zijn gebreken verwijten riekt naar het absolutisme dat men zijn volgelingen zo gaarne verwijt. Men schenke hem zijn ideologische tekorten. Zijn werk was tenslotte geen ongeïnteresseerd monnikenwerk maar een geladen reactie op de onvoorstelbare ellende van het 19de eeuwse industrie-proletariaat en de even onvoorstelbare wreedheid en schijnheiligheid van de christelijke ondernemers. Zijn brief aan een bevriend Russische grootgrondbezitter, die door zijn langdurig verblijf in het buitenland met Marx bevriend was geraakt, laat mijns inziens duidelijk zien door welk een kloof Marx en de marxisten gescheiden zijn, zowel wat mentaliteit als wat methode betreft.
| |
Brief aan Annenkow
Brussel, 28 december 1846
U had op uw brief van 1 november al lang een antwoord van mij gekregen als mijn boekhandelaar me niet pas vorige week het boek van de heer Proudhon De filosofie van de armoede had toegestuurd. Ik heb het in twee dagen uitgelezen om u meteen te kunnen schrijven wat ik er van denk. Omdat ik zeer snel heb gelezen kan ik niet op détails ingaan en u alleen maar mijn algemene indruk geven. Als u wilt, zou ik dat in een andere brief alsnog kunnen doen.
Ik moet u eerlijk zeggen, dat ik het boek over het algemeen slecht, zelfs zeer slecht vind. In uw brief drijft u zelf de spot met het ‘beetje Duitse filosofie’ waarmee de heer Proudhon in dit chaotische en aanmatigende boek te koop loopt, maar u veronderstelt, dat de ekonomische uiteenzettingen niet door filosofisch gif zijn geïnfecteerd. Ik zal er ook wel voor oppassen om de tekortkomingen van de ekonomische uiteenzettingen toe te schrijven aan de heer Proudhons filosofie. De heer Proudhon levert niet een onjuiste kritiek op de politieke ekonomie, omdat zijn filosofie lachwekkend is, maar hij poneert een lachwekkende filosofie omdat hij de huidige sociale omstandigheden niet in hun onderlinge verband (engrènement zegt de heer Proudhon, een woord, dat hij evenals vele andere dingen aan Fourier ontleent) heeft doorzien.
| |
| |
Waarom spreekt de heer Proudhon over God, de universele rede en de onpersoonlijke rede der mensheid, die nooit dwaalt, die altijd aan zichzelf gelijk gebleven is en waarvan men zich alleen maar werkelijk bewust hoeft te zijn, om een juist inzicht te verwerven? Waarom maakt hij als tamme Hegeliaan zulke wilde sprongen?
Hij zorgt zelf voor de oplossing van het raadsel. De heer Proudhon ziet in de geschiedenis een bepaalde reeks sociale ontwikkelingen. Hij vindt dat de vooruitgang door de geschiedenis gerealiseerd wordt, en hij is tenslotte van mening, dat de mensen individueel niet wisten wat ze deden, en dat ze zich wat hun eigen ontwikkeling betreft vergisten, dat wil zeggen, dat hun sociale ontwikkeling op het eerste gezicht zich voordoet als iets van totaal andere aard dat hun individuele ontwikkeling, als iets, dat er los van staat en onafhankelijk is. Hij kan deze feiten niet verklaren en daarom komt hem de hypothese van de zich openbarende universele rede mooi van pas. Niets is gemakkelijker dan mystieke oorzaken, d.w.z. frasen te bedenken, als het gezonde verstand verstek laat gaan. Maar geeft de heer Proudhon, door toe te geven dat hij van de historische ontwikkeling der mensheid niets begrijpt - en hij geeft het toe, aangezien hij zich immers van plechtig klinkende woorden als universele rede, God enz. bedient - geef hij daarom niet stilzwijgend en onweerlegbaar te kennen, dat hij niet in staat is de ekonomische ontwikkeling te begrijpen?
Wat is de samenleving, in wat voor vorm ze zich ook vertoont? Het produkt van wederzijdse menselijke aktiviteit. Is de mens vrij om een bepaalde vorm van samenleving te kiezen? Niet in het minst. Laten we een bepaald niveau van ontwikkeling der produktiekrachten aannemen, dan krijgt u een vorm van verkeer en konsumptie, die daarmee in overeenstemming is. Laten we bepaalde trappen van ontwikkeling van produktie, verkeer en konsumptie veronderstellen, u krijgt een dienovereenkomstige sociale struktuur, een dienovereenkomstige organisatie van het gezin, van de standen of klassen, kortom, een dienovereenkomstige burgerlijke samenleving. Laten we zulk een samenleving als gegeven veronderstellen en u krijgt een dienovereenkomstige politieke struktuur, die slechts de officiële uitdrukking van deze
| |
| |
samenleving is. Dat zal de heer Proudhon nooit begrijpen, want hij denkt iets heel opzienbarends te doen als hij uit naam van de staat een beroep doet op de samenleving, dus uit naam van de officiële uitdrukking van de samenleving op de officiële samenleving zelf.
Men hoeft er niet aan toe te voegen, dat de mensen niet vrij over hun produktiekrachten - de basis van hun hele geschiedenis - beschikken, want elke produktiekracht is een verworven kracht, het produkt van een vroegere inspanning. De produktiekrachten zijn dus het resultaat van de toegepaste menselijke energie, maar deze energie zelf is begrensd door de omstandigheden waarin de mensen verkeren, door de reeds verworven produktiekrachten, door de vorm van samenleving, waarin ze toevallig geboren zijn, die ze niet zelf bepalen en die het produkt is van de vorige generatie. Dank zij het simpele feit, dat elke volgende generatie de produktiekrachten van de vorige aantreft, die haar als materiaal voor nieuwe produktie ter beschikking staat, ontstaat er een verband in de geschiedenis van de mensheid, ontstaat de geschiedenis, die des te meer geschiedenis der mensheid wordt, naarmate haar produktiekrachten en haar sociale relaties zich verder ontwikkelen. Het noodzakelijke gevolg: de sociale geschiedenis van de mens is steeds slechts de geschiedenis van zijn individuele ontwikkeling, of de mens zich dat nu bewust is of niet. Zijn materiële omstandigheden vormen de grondslag voor al zijn relaties. Deze materiële omstandigheden zijn niet anders dan de noodzakelijke vormen, waarin de materiële en de individuële werkzaamheid van de mensheid zich realiseert.
De heer Proudhon verwisselt ideeën met dingen. De mensen doen nooit afstand van datgene, wat ze verworven hebben. Maar dat betekent niet, dat ze nooit afstand doen van de maatschappelijke vorm, waarin ze bepaalde produktiekrachten verworven hebben. In tegendeel. Om het verworven resultaat niet ongedaan te maken, om de voordelen van de technologische vooruitgang ten volle te benutten, zijn de mensen gedwongen, vanaf het ogenblik, dat de vorm van hun maatschappelijk verkeer niet meer aan de verworven produktiekrachten beantwoordt, al hun traditionele maatschappelijke vormen te veranderen. Ik gebruik het woord verkeer
| |
| |
hier in de meest omvattende betekenis. Het privilege, de instelling van gilden en korporaties, de hele reglementering van de middeleeuwen bijvoorbeeld waren sociale relaties, die uitsluitend beantwoordden aan de verworven produktiekrachten en de reeds tevoren bestaande maatschappelijke toestand, waarvan deze instellingen het uitvloeisel waren. Onder bescherming van het reglementerende gildestelsel had zich kapitaal gevormd, had de zeehandel zich ontwikkeld en waren koloniën gesticht. De mensen zouden nu juist deze resultaten ongedaan hebben gemaakt, als ze hadden geprobeerd de vormen in stand te houden, onder welker bescherming deze resultaten bereikt waren. Er vonden dan ook twee aardverschuivingen plaats: de revoluties van 1640 en 1688. Alle oude vormen van ekonomisch leven, de sociale structuur die er mee in overeenstemming was, de politieke toestand, die de officiële uitdrukking van de oude samenleving was, al die dingen werden in Engeland opgeruimd. De vormen van ekonomisch leven, nl. hoe de mensen produceren, konsumeren en ruilen, zijn dus van voorbijgaande aard en historisch. Met het verwerven van nieuwe produktiekrachten veranderen de mensen hun wijze van produktie en daarmee alle ekonomische relaties die uitsluitend ten aanzien van deze bepaalde wijze van produktie noodzakelijke relaties waren.
Dat heeft de heer Proudhon niet begrepen, laat staan aangetoond. Omdat hij niet bij machte is de werkelijke loop van de geschiedenis te volgen komt de heer Proudhon met een fantastische spookverschijning aandragen, die er bovendien nog aanspraak op maakt een dialektische spookverschijning te zijn. Hij voelt zich niet genoopt over de 17de, 18de en 19de eeuw te spreken, want zijn geschiedenis voltrekt zich in het schimmige rijk der fantasie en is ver boven plaats en tijd verheven. Om kort te gaan: het is Hegeliaanse ouwe koek, geen geschiedenis, geen profane geschiedenis, mensengeschiedenis, maar heilige geschiedenis, geschiedenis van ideeën. Volgens hem is de mens alleen maar het instrument, waarvan de idee of de eeuwige rede zich voor haar ontplooiing bedient. De evolutie, waarover de heer Proudhon spreekt, zijn de evoluties, zoals ze zich in de mystieke schoot van de absolute idee voltrekken. Kijkt men echter achter deze my-stieke wijze van uitdrukken, dan blijkt, dat de heer Proudhon
| |
| |
ons laat zien, hoe de ekonomische kategorieën in zijn hoofd geordend zijn. Het zal me niet veel moeite kosten om te bewijzen, dat deze ordening de ordening van een zeer chaotisch hoofd is.
De reeks ekonomische evoluties van de eeuwige rede begint met de arbeidsverdeling. Voor de heer Proudhon is de arbeidsverdeling een heel eenvoudige zaak. Maar was het kastenstelsel ook niet een zekere vorm van arbeidsverdeling? En was het gildenstelsel niet een andere soort arbeidsverdeling? En was de arbeidsverdeling van de manufaktuur, die omstreeks het midden van de 17de eeuw begint en in de tweede helft van de 18de eeuw in Engeland eindigt niet eveneens volledig verschillend van de arbeidsverdeling in de moderne industrie?
Dat is nog niet alles. Wat is de hele interne organisatie van de volkeren, al hun internationale betrekkingen, anders dan de uitdrukking van een zekere arbeidsverdeling? En moeten die relaties niet noodzakelijkerwijze veranderen als de arbeidsverdeling verandert?
De heer Proudhon heeft zo weinig van het probleem der arbeidsverdeling begrepen, dat hij zelfs niet eens de scheiding van stad en platteland vermeldt, die zich bijvoorbeeld in Duitsland tussen de 9de en 12de eeuw heeft voltrokken. Aldus moet deze scheiding voor de heer Proudhon een eeuwige wet worden, omdat hij noch haar oorsprong, noch haar ontwikkeling kent. Hij doet daarom in zijn hele boek net of dit uitvloeisel van een bepaalde wijze van produceren tot de jongste dag voortbestaat. Alles wat de heer Proudhon over de arbeidsverdeing te berde brengt is alleen maar een résumé, en dan nog een heel oppervlakkig onvolledig résumé van datgene wat Adam Smith en duizend anderen voor hem al hebben gezegd.
De tweede evolutie wordt teweeggebracht door de machine. Het verband tussen arbeidsverdeling en machines is bij de heer Proudhon een volslagen mysterie. Bij elke soort arbeidsverdeling horen specifieke produktiemiddelen. De mensen maakten bijvoorbeeld vanaf het midden van de 17de eeuw tot het midden van de 18de eeuw niet alles met de hand. Ze bezaten werktuigen, en zelfs zeer gecompliceerde, zoals werkbanken, schepen, hefbomen etc., etc. Niets is dus be- | |
| |
lachelijker dan de machines een gevolg te laten zijn van de arbeidsverdeling in het algemeen.
Ik wil en passant nog even opmerken dat de heer Proudhon, omdat hij de historische oorsprong van de machines niet heef begrepen, helemaal niets begrijpt van hun ontwikkeling. Vóór 1825, vóór de tijd van de eerste universele krisis, zo kan men het stellen, groeiden de konsumptiebehoeften over het algemeen sneller dan de produktie. De ontwikkeling van de machines paste zich noodgedwongen aan bij de behoeften van de markt. Sinds 1825 is de uitvinding en toepassing van machines alleen maar het resultaat van de oorlog tussen ondernemers en arbeiders. En dat geldt alleen maar voor Engeland. Wat de Europese naties betreft, die werden door de konkurrentie van de Engelsen, zowel thuis als op de wereldmarkt, gedwongen om machines te gaan gebruiken. En wat tenslotte de V.S. aangaat, daar was het gebruik van machines zowel het gevolg van konkurrentie met andere volkeren als van het gebrek aan arbeidskrachten, d.w.z. van de wanverhouding tussen het bevolkingsaantal en de industriële behoeften van Noord-Amerika. Uit deze feiten kunt u wel opmaken wat een scherpzinnigheid de heer Proudhon aan de dag legt, als hij de geestverschijning van de konkurrentie als derde evolutie, als antithese der machines, oproept. Tenslotte is het zonder meer volstrekt absurd om van de machines een ekonomische kategorie, naast arbeidsverdeling, concurrentie, crediet etc., te maken.
De machine is evenmin een ekonomische kategorie als de os, die de ploeg trekt. Het huidige gebruik van machines behoort tot de middelen van ons tegenwoordige ekonomisch systeem, maar de wijze, waarop de machines gebruikt worden is iets totaal anders dan de machines zelf. Buskruit blijft buskruit, of men het gebruikt om een mens te verwonden of om de wonden van de getroffene te verbinden.
De heer Proudhon overtreft zichzelf als hij in zijn hoofd de konkurrentie, het monopolie, de belasting of de politie, de handelsbalans, het krediet en het eigendom zich in de hier vermelde volgorde laat ontwikkelen. Het hele kredietwezen had zich in Engeland in het begin van de 18de eeuw voor de uitvinding van de machines bijna volledig ontwikkeld. Het staatskrediet was alleen maar een andere manier om de be- | |
| |
lastingen te verhogen en de nieuwe behoeften van de bourgeoisie, die aan de macht was gekomen, te bevredigen. Het eigendom vormt tenslotte de laatste kategorie in het systeem van de heer Proudhon. Maar in de reële wereld zijn de arbeidsverdeling en alle andere kategorieën van de heer Proudhon sociale verhoudingen, waarvan het totaal dagene is, wat men tegenwoordig eigendom noemt. Buiten deze verhoudingen is het burgerlijke eigendom niets anders dan een metaphysische of juridische illusie. Het eigendom uit een andere periode, het feodale eigendom bijv., komt onder totaal andere sociale omstandigheden tot stand. Doordat de heer Proudhon van het eigendom een autonome relatie maakt, begaat hij een fout, die erger is dan een methodologische fout. Hij laat duidelijk zien, dat hij niets heeft begrepen van de band, die alle vormen van de burgerlijke produktie verbindt, dat hij het historische en tijdelijke karakter van de vormen van produktie in een bepaalde periode niet heeft doorzien. De heer Proudhon, die in onze maatschappelijke instellingen geen voortbrengselen van de geschiedenis ziet, die noch hun oorsprong noch hun ontwikkeling begrijpt, kan op deze instellingen slechts als dogmatikus kritiek uitoefenen.
Aldus is de heer Proudhon dan ook genoopt om met behulp van een fiktie de ontwikkeling te verklaren. Hij denkt dat arbeidsverdeling, krediet, machines etc. allemaal uitgevonden zijn om zijn idée fixe, de idee van de gelijkheid, te dienen. Zijn verklaring is van een ontwapenende naïveteit. Men heeft deze zaken terwille van de gelijkheid uitgevonden, maar helaas, ze hebben zich tegen de gelijkheid gekeerd. Dat is zijn hele redenering. Dat wil zeggen, hij gaat uit van een uit de lucht gegrepen veronderstelling en omdat de reële ontwikkeling en zijn fiktie telkens weer met elkaar in tegenspraak zijn, trekt hij de konklusie, dat hier inderdaad een kontradiktie bestaat. Hij vertelt er niet bij, dat het slechts een kontradiktie tussen zijn idée fixe en de realiteit is.
Aldus heeft de heer Proudhon, vooral door gebrek aan historisch inzicht, niet opgemerkt dat de mensen door ontwikkeling van hun produktiekrachten, dus door te leven, bepaalde onderlinge relaties hebben ontwikkeld en dat de aard van deze relaties, in overeenstemming met de verandering en de groei van deze produktiekrachten, ook zelf verandert. Hij
| |
| |
heeft niet beseft, dat de ekonomische kategorieën slechts abstrakties van deze reële relaties zijn, dat ze slechts zolang gelden als deze relaties bestaan. Zo maakt hij dezelfde vergissing als de burgerlijke ekonomen, die in deze ekonomische kategorieën eeuwige wetmatigheden zien in plaats van historische, die slechts voor een bepaald stadium van historische ontwikkeling, voor een bepaalde fase in de ontwikkeling van de produktiekrachten gelden. Inplaats van de politiek-ekonomische kategorieën als abstrakties van de werkelijke, tijdelijke, historische sociale relaties te beschouwen, ziet de heer Proudhon, tengevolge van zijn mystieke omkering, in de reële relaties slechts de belichaming van deze abstrakties. Deze abstrakties zelf zijn formules, die sinds het begin van de wereld in de schoot van God de Vader gesluimerd hebben. Maar nu wordt de brave heer Proudhon door hevige geestelijke krampen bezocht. Als al deze ekonomische kategorieën uitstralingen van het goddelijke hart zijn, als ze het verborgen en eeuwige leven van de mens vormen, hoe komt het dan toch: le dat er ontwikkeling is en 2e dat de heer Proudhon niet konservatief is?
Hij verklaart deze klaarblijkelijke kontradikties door een heel systeem van antagonisme. Laten we, om dit systeem van antagonisme te verduidelijken, een voorbeeld geven.
Het monopolie is goed, want het is een ekonomische kategorie, dus een uitstraling van God. De konkurrentie is goed want ook zij is een ekonomische kategorie. Maar wat niet goed is, dat is de manier waarop monopolie en konkurrentie verwerkelijkt worden. Nog erger, monopolie en konkurrentie vreten elkaar op. Wat nu? Omdat deze eeuwige ideeën van God met elkaar in tegenspraak zijn, lijkt het Proudhon vanzelfsprekend dat in Gods schoot ook de synthese van deze twee aanwezig moet zijn, een synthese waarin het kwaad van het monopolie wordt opgeheven door het kwaad van de konkurrentie en omgekeerd. Het eindresultaat van de strijd tussen beide ideeën laat alleen maar de goede kant van beide zien. Men hoeft God alleen maar deze geheime idee te ontrukken, haar in toepassing te brengen en alles is koek en ei. Het gaat er alleen maar om, de formule die in het duister van de onpersoonlijke menselijke rede sluimert te openbaren. De heer Proudhon aarzelt geen moment als profeet op te treden.
| |
| |
Maar laten we nu het reële leven eens even bekijken. In het huidige ekonomisch leven vinden we niet alleen konkurrentie en monopolie, maar ook de synthese van beide, die echter geen formule maar een beweging is. Uit het monopolie ontstaat de konkurrentie en uit de konkurrentie het monopolie. Deze gelijkheid heft echter allerminst de moeilijkheden van de huidige toestand op, zoals de burgerlijke ekonomen zich voorstellen, maar roept alleen een nog onoverzichtelijker toestand in leven. Als we dus de basis veranderen, waarop de huidige ekonomische relaties berusten, als we de huidige wijze van produktie vernietigen, vernietigen we niet alleen konkurrentie, monopolie en hun wederzijdse konflikt, maar ook hun eenheid, hun synthese, de beweging, die het werkelijke evenwicht van konkurrentie en monopolie vormt. Ik zal u nu een voorbeeld van de heer Proudhons dialektiek geven.
Vrijheid en slavernij vormen een antagonisme. Ik hoef hier noch over de goede noch over de slechte kanten van de vrijheid te spreken. Wat de slavernij betreft hoef ik niets van haar slechte kanten te zeggen. Het enige, wat een nadere verklaring behoeft, is de goede kant van de slavernij. We praten hier niet over de indirekte slavernij van de proletariër. We hebben het over de direkte slavernij, over de slavernij van de kleurlingen in Suriname, Brazilië en de zuidelijke Staten van Noord-Amerika.
De direkte slavernij is de spil van onze huidige geïndustrialiseerde samenleving, net als de machines, het krediet etc. Zonder slavernij geen katoen, zonder katoen geen moderne industrie. Alleen de slavernij heeft koloniën tot een waardevol bezit gemaakt, de koloniën hebben de wereldhandel in leven geroepen en de wereldhandel is de noodzakelijke voorwaarde voor een gemechaniseerde industrie op grote schaal. Daarom leverden de koloniën, voordat de negers koopwaar werden, maar enkele produkten aan de Oude Wereld en het wereldbeeld onderging geen ingrijpende veranderingen. Zodoende is de slavernij een ekonomische kategorie van de grootste betekenis. Zonder slavernij zou Noord-Amerika, het meest geëvolutioneerde land, een patriarchaal land worden. Veeg Noord-Amerika van de kaart en we zitten in de anarchie, het volledige verval van de handel en de moderne tech- | |
| |
nologische beschaving. Maar als we de slavernij opheffen, dan vegen we Amerika van de kaart. Men vindt de slavernij, omdat ze een ekonomische kategorie is, van oudsher bij alle volkeren. De moderne volkeren hebben het klaargespeeld om in hun eigen land de slavernij te maskeren, maar in de Nieuwe Wereld is ze openlijk ingevoerd. Wat moet die goede heer Proudhon na deze overwegingen nu van de slavernij zeggen? Hij zoekt de synthese van vrijheid en slavernij, de ware gulden middenweg (juste milieu), met andere woorden: het evenwicht tussen slavernij en vrijheid.
De heer Proudhon heeft heel goed begrepen, dat de mensen wollen, linnen en zijden stoffen fabriceren, en het is heel slim dat hij zo'n détail niet over het hoofd heeft gezien. Maar wat de heer Proudhon niet heeft begrepen, dat is, dat de mensen in overeenstemming met hun produktiekrachten, ook de sociale verhoudingen waarin ze wol en linnen produceren, voortbrengen. Nog minder heeft de heer Proudhon begrepen, dat de mensen, die in overeenstemming met hun materiële wijze van produktie hun sociale verhoudingen produceren, ook de ideeën, de kategorieën, dus de abstrakties, de ideële uitdrukking van deze sociale verhoudingen produceren. De kategorieën zijn dus net zo min eeuwig als de verhoudingen, waarvan ze de uitdrukking zijn. Het zijn historische, tijdelijke produkten. Maar voor de heer Proudhon zijn in tegendeel de abstrakties, de categorieën de primaire oorzaak. Volgens hem maken zij en niet de mensen de geschiedenis. De abstraktie, de kategorie als autonome grootheid op zichzelf beschouwd, dus los van de mensen en hun materiële werkzaamheid, is natuurlijk onsterfelijk, onveranderlijk, vrij van invloeden, zij is slechts een element van de zuivere rede, wat alleen maar wil zeggen, dat de abstraktie op zichzelf beschouwd abstrakt is... een indrukwekkende tautologie.
De ekonomische verhoudingen zijn dan ook, als kategorieën beschouwd, voor de heer Proudhon eeuwige formules, die noch een begin, noch verandering kennen.
Laten we het nog eens op een andere manier zeggen. De heer Proudhon beweert niet ronduit, dat het burgerlijke leven voor hem een eeuwige waarheid is. Hij zegt het langs een omweg, door vergoddelijking van de kategorieën, die de bur- | |
| |
gerlijke verhoudingen in de vorm van een idee uitdrukken. Hij houdt de produkten van de burgerlijke maatschappij voor spontaan ontstane, een eigen leven leidende eeuwige wezens, omdat ze zich aan hem als kategorieën, als ideeën openbaren. Daarom kijkt hij niet over de burgerlijke horizon heen. Omdat hij met burgerlijke ideeën opereert alsof die eeuwig zijn, zoekt hij de synthese van deze ideeën, hun evenwicht, maar ziet niet dat de wijze, waarop ze tegenwoordig in evenwicht zijn, de enig mogelijke wijze is.
In wezen doet hij, wat alle brave bourgeois doen. Ze beweren allemaal dat konkurrentie, monopolie etc., in principe, dus als abstrakte gedachte, de enige grondslagen van het leven zijn, maar in de praktijk veel te wensen over laten. Ze willen allemaal konkurrentie, maar zonder de rampzalige gevolgen. Ze willen allemaal het onmogelijke, dat wil zeggen burgerlijke levensvoorwaarden zonder de gevolgen van deze voorwaarden. Ze begrijpen geen van allen dat de burgerlijke wijze van produktie een historische, tijdelijke wijze is, precies als de feodale. Die dwaling berust daarop, dat de bourgeois-mens voor hen de enig mogelijke grondslag van iedere vorm van samenleving is, dat ze zich geen enkele maatschappelijke vorm kunnen voorstellen, waarin de mens opgehouden heeft bourgeois te zijn.
De heer Proudhon is dus doktrinair. De historische beweging, die de huidige wereld een totaal ander aanzien geeft, is voor hem niets anders dan het probleem om het juiste evenwicht, de synthese van twee burgerlijke ideeën te ontdekken. Zo komt die handige jongen alleen door zijn slimmigheid achter de verborgen idee van God, de eenheid van twee geïsoleerde ideeën, die alleen daarom geïsoleerd zijn, omdat de heer Proudhon ze van het praktische leven heeft geïsoleerd, van de huidige produktie, die de kombinatie van de door deze ideeën uitgedrukte feiten is. De grote historische beweging, die het gevolg is van het konflikt tussen de reeds verworven produktiekrachten der mensheid en haar sociale verhoudingen, die niet meer met deze krachten in overeenstemming zijn; de verschrikkelijke oorlogen, die tussen de verschillende klassen van een volk en tussen verschillende volkeren worden voorbereid; de praktische en gewelddadige actie van de massa's, die als enige over de resultaten
| |
| |
van deze botsingen zullen kunnen beslissen; deze alles omvattende, voortdurende, gecompliceerde beweging wil de heer Proudhon vervangen door de onaantrekkelijke beweging van zijn brein. Ergo maken de geleerden, de mensen die in staat zijn God zijn intieme gedachten te ontfutselen, de geschiedenis. De kleine man moet alleen maar proberen hun orakelspreuken toe te passen. U begrijpt nu natuurlijk waarom de heer Proudhon fel gekant is tegen elke politieke beweging. De oplossing van de tegenwoordige problemen ligt voor hem niet in een publieke aktie, maar in de dialektische spiraalbewegingen in zijn hoofd. Omdat voor hem de kategorieën de drijvende krachten zijn, hoeft men niet het reële leven te veranderen om aldus de kategorieën te veranderen. In tegendeel: men moet de kategorieën veranderen, dan zal de concrete samenleving ook veranderen.
Bezield door de wens om tegenspraken te verzoenen stelt de heer Proudhon zich niet eens de vraag, of de grondslag van deze kontradikties niet veranderd moet worden. Hij lijkt precies op de doktrinaire politikus, die de koning en de kamer van afgevaardigden als integrerende bestanddelen van de maatschappij beschouwt, als eeuwige kategorieën. Hij zoekt uitsluitend naar een nieuwe formule voor het evenwicht van deze machten, waarvan het evenwicht juist in de huidige beweging ligt, waarin de ene macht nu eens overwinnaar dan weer slaaf is. Zo was in de 18de eeuw een hele massa middelmatige denkers druk in de weer om de enig juiste formule te vinden, waarmee de maatschappelijke klassen, adel, koning, parlement etc., in evenwicht konden worden gehouden en plotseling was alles - koning, parlement en adel - verdwenen. Het juiste evenwicht in deze strijd was de omwenteling van alle maatschappelijke verhoudingen, die de basis vormden van deze feodale instellingen en van de strijd dezer instellingen.
Omdat de heer Proudhon aan de ene kant de eeuwige ideeën, de kategorieën van de zuivere rede ziet en aan de andere kant de mensen en hun praktisch bestaan, dat volgens hem de toepassing van deze kategorieën is, vindt u bij hem vanaf het begin een dualisme tussen leven en ideeën, tussen ziel en lichaam, een dualisme, dat in vele vormen optreedt. U zult nu begrijpen, dat de strijd tussen deze twee niets an- | |
| |
ders is dan het onvermogen van de heer Proudhon om de aardse oorsprong en de profane geschiedenis van de kategorieën, die hij vergoddelijkt, te begrijpen.
Mijn brief is al te lang om nog iets te zeggen over de belachelijke manier, waarop de heer Proudhon tegen het kommunisme te velde trekt. Voorlopig zult u wel toegeven, dat iemand, die de huidige maatschappelijke toestand niet doorziet helemaal niet in staat is om de beweging, die de maatschappij totaal wil veranderen, en de geschriften van deze beweging te begrijpen.
Het enige punt, waarop ik het met de heer Proudhon volledig eens ben is zijn afkeer van de socialistische pathetiek. Ik heb me vroeger al door mijn spottende opmerkingen over het oerdomme, sentimentele, utopistische socialisme heel wat vijanden op de hals gehaald. Maar geeft de heer Proudhon zich niet aan merkwaardige illusies over als hij zijn eigen kleinburgerlijke sentimentaliteit, ik bedoel zijn gezalf over huwelijk, echtgenotenliefde en alle soortgelijke platvloersheden als alternatief voor de socialistische sentimentaliteit aanbiedt, een sentimentaliteit die bijv. bij Fourier veel dieper reikt dan de opgeblazen banaliteiten van onze goeie heer Proudhon? Maar hij voelt de futiliteit van zijn redeneringen, zijn totale onvermogen om over deze dingen te spreken zelf zo goed, dat hij ongeremd in woede uitbarst, declameert, de rechtschapen man speelt, dat hij schuimbekt, vloekt, lastert, dat hij vuiligheid, moord en brand schreeuwt, dat hij zich op de borst slaat, en zich voor God en de mensen er op beroemt niets met de socialistische laaghartigheden te maken te hebben. Hij bekritiseert niet de socialistische sentimentaliteit of dat wat hij als sentimenteel beschouwt. Hij verdoemt als heilige, als paus, de arme zondaren en zingt lofliederen op de kleinburgerlijkheid en de armzalige, patriarchale liefdesillusies van het knusse tehuis. En dat is geen toeval. De heer Proudhon is van top tot teen filosoof, ekonoom van de kleine bourgeoisie. In een geëvolutioneerde maatschappij, door zijn positie daartoe gedwongen, wordt de kleine bourgeois ten dele socialist en ten dele ekonoom, dat wil zeggen hij wordt verblind door de macht van de grote bourgeoisie en heeft medelijden met de ellende van het volk. Hij is tegelijkertijd bourgeois en volk. Diep, heel diep in zijn
| |
| |
hart maakt hij zich zelf trots wijs, dat hij onpartijdig is en het juiste evenwicht gevonden heeft, dat er aanspraak op maakt iets anders te zijn dan de gulden middenweg. Zo'n kleine bourgeois vergoddelijkt de tegenspraak, omdat deze de kern van zijn wezen is. Hij is alleen maar de in actie gebrachte sociale tegenspraak. Hij moet door een theorie rechtvaardigen, wat hij in de praktijk is en de heer Proudhon heeft de verdienste de wetenschappelijke tolk van de Franse kleine bourgeoisie te zijn, wat werkelijk een verdienste is, omdat de kleine burgerman een integrerend bestanddeel zal zijn van alle komende sociale revoluties.
Ik had u graag tegelijk met deze brief mijn boek over de politieke ekonomie gestuurd, maar tot nu toe is het me niet gelukt dit werk en de kritiek op de Duitse filosofen en socialisten, waar ik met u in Brussel over sprak, gedrukt te krijgen. U kunt zich niet voorstellen, wat voor moeilijkheden met zulk een publikatie in Duitsland verbonden zijn, ten dele van de kant van de politie, ten dele van de kant der boekhandelaren, die zelf de belanghebbende vertegenwoordigers zijn van alle stromingen die ik aanval. En wat onze eigen partij betreft, die is niet alleen arm, maar bovendien neemt een sterke groep binnen de Duitse kommunistische partij het mij kwalijk, dat ik mij verzet tegen hun idealistische retoriek.
|
|