weigerachtig in de schommeling van de eigen ei-romp te delen.
‘Om drie uur,’ bedacht Eerwaarde zich, ‘is het voedering der softenonnekes, dan dien ik terug te zijn.’
Door de plotselinge verhoging der snelheid kwamen de tuimelaartjes in wilde beweging, maar geen der zwarte eieren schoot uit het rekje.
Een nerveus, hulpeloos gegiechel klonk in de caravan.
Even keek Eerwaarde achterom, glimlachte en knikte tegen de gevulde eierrekken.
‘Hoeveel zielen zijn hier behouden,’ bedacht hij zich.
Het softenonnenkoor vond in de kathedraal, waar de zang zou worden opgenomen, eendere stellages opgesteld, als in het caravan-interieur.
Dienstvaardige handen droegen met besliste bewegingen de softenonnekes van rek naar rek.
De pastoor liet de caravan van zijn wagen loshaken.
Hij wist hoeveel tijd het zuiver vastleggen van de zang voor langspeelplaten eiste en wilde intussen aan andere verplichtingen voldoen.
In de kathedraal stemden de eieren: ‘Mieh - mieh - mieh!’
Vocaal toch werd de eerste plaat.
‘Mieh, mieh, mieh...’
De koorleider toonde dat het mèt armen toch ook wel gaat in de wereld.
Diep uit de tunnels, de overkappingen en overhuivingen der hoofdbedekking, klonk het: Exsultate, jubilate, a vos animae beatae, dulcia cantica canendo cantui vestro respondendo, psallant aethera cum me, zo juichend, alsof het geluk eerst begint bij het volledig gemis van armen en benen.
De pastoor intussen bezocht zieken; troostte dezen, wijzend op het geluk der softenonnen, die in onvolprezen zang hun Schepper loofden, met de mond schilderden, juichten en muciseerden; anderen door haar bestaan dwongen tot louter goede werken en tot voorbeeld van allen waren.
Toen hij in de kathedraal terug keerde was het vocale gedeelte feilloos opgenomen en was het tevens tijd de softenonnekes naar het klooster te vervoeren.
Snel werden ook thans weer door uiterst behulpzame handen de nonnetjes uit de caravan gelicht en in een eetzaal met