15 januari 1805
Ik ben absoluut niet verbaasd. Ik verwachtte niets anders. Er is maar één ding, waarover ik ontstemd ben en dat is, dat elk van die dames ook niet drie minnaars heeft. Waarom ben jij het enige voorwerp van hun liefde? Terwijl ze toch maar een derde van de jouwe bezitten. Dat kwetst mijn gevoel van rechtvaardigheid. Jij bent natuurlijk ten zeerste ingenomen met die wonderlijke toestand, daar durf ik om te wedden. Het is zo prettig om vast te stellen, dat men anders is dan anderen. En voor de ijdelheid is het maar een kleinigheid, drie levens te beïnvloeden. Welnu, Benjamin, ik heb een vrouw gekend, die op je leek. Het was een vrouw van mateloze behaagzucht. Haar ijdelheid kende geen grenzen. Haar hersenen werkten met een dusdanige activiteit, dat twee minnaars niet bij machte waren geweest al haar ogenblikken van verveling te verdrijven. Zij had er drie nodig, opdat de dagen haar niet te lang vielen... Wat een scènes! Wat een briefjes! Wat een verzoeningen! ... Wat ben je dus? Een aartsbehaagzieke juffrouw, anders niets! Maar ongetwijfeld wil het heel wat zeggen, als een man de kwaliteiten van een vrouw bezit. Om bijv. 's avonds de een te horen zeggen, wat je de andere 's morgens hebt horen vertellen of wat je gelezen hebt in de brief van nummer drie. Het lijkt me funest voor elke illusie. Voor elke liefde betekent dat een ontnuchtering, voor elke liefde is het dodelijk als men niet gelooft, dat degeen, die men liefheeft net zo verschillend van de anderen is als men dat zelf denkt te zijn. Want ons egoïsme koestert vooral datgene in ons, waarvan wij denken dat het ons unieke bezit is. Na zo'n lange afwezigheid, bovendien nog zonder een zekere bezonkenheid van gedachten, vind je zo'n avontuurlijk liefdesspelletje natuurlijk heel plezierig, Bovendien heeft je ijdelheid er belang bij. Maar het is zeer wel mogelijk, dat je er over een paar weken heel anders over denkt en dat die vrouwen wel twintig briefjes kunnen schrijven
zonder ooit antwoord te krijgen. Dan moeten ze geduld oefenen, je laten werken. En over een half jaartje, als het redelijke deel van je bewustzijn een beetje vermoeid zal zijn, krijgen de extravagante ideeën weer hun kans en zullen de dames weer gehoor vinden... Je merkt zeker wel, dat ik je leven regel, ik heb er op een zeer prettige wijze deel aan; ik sta altijd klaar, zoals je ziet, ik ben afwisselend de vertrouwelinge van je werk en van je verliefdheden.
Ik krijg net een tweede brief van je. Toen ik me bij Anna beklaagde, had ik je brief nog niet. En omdat ik een rechtvaardige vrouw ben, heb ik ook niets meer gezegd, toen er geen reden meer voor was. Maar... aangezien ik jouw brief van de 5e beantwoord heb, is het leuk dat je me vraagt, of ik hem wel ontvangen heb!
Je hebt gelijk, als mijn zoon instaat was naar Italië te reizen, zou hij mij niet nodig hebben. Maar helaas, hij kan zijn moeder nog lang niet missen. De regimenten weten pas hun bestemming, als ze op het punt staan te vertrekken. Hier hoor je niets. Maar als er een bevel komt, en als het regiment van mijn zoon naar een plaats gestuurd wordt, die verder naar het zuiden ligt, misschien dat we dan wel gaan. Als hij echter te ver weg moet, dan blijven we hier, in dit trieste stadje, totdat de verveling ons verdrijft. Je begrijpt wel, dat zolang mijn zoon zo ziek is, ik noch in staat ben hem alleen te laten, noch de bezoekers te vermoorden. Mijn vrienden wier hartelijkheid mijn enige troost is, moeten toch voelen, dat ik de enige ben die te beslissen heeft in deze kwestie en dat ik me alleen maar gevoelens van berouw op de hals zou halen als ik anders zou handelen dan de zorg voor mijn zoon mij gebiedt: zelfs de vriendschap zou dan niet instaat zijn mij te troosten. Mijn gezondheid is een beetje beter zonder ook weer al te goed te zijn. Jij verveelt je minder, als je geen moeite gedaan hebt om de verveling te zoeken. Adieu, ik houd van je, al ben je zo behaagziek als een zotte juffrouw.