ontvoogding van koloniale gebieden betreffen, is de openbare mening het eigendom van een maar heel weinig gedifferentieerd collectief. De journalist staat niet als een machthebber buiten dit collectief, hij kan het - in tegenstelling tot wat men soms aanneemt - niet manipuleren. Hij maakt van dit collectief zelf deel uit; hij voelt de druk ervan, en hij heeft de neiging zich ernaar te richten - in zijn commentaren in de eerste plaats, maar ook in zijn objectieve berichtgeving. Er is, met andere woorden, tussen de journalist en zijn publiek een wisselwerking, die ertoe bijdraagt dat de openbare mening een monolithische structuur krijgt.
Ongeveer drie jaar geleden heb ik in het weekblad Vrij Nederland een artikel geschreven over een belangrijk element in de journalistiek. Dat is de Onverdraagzaamste Abonnee, een soort abstracte vertegenwoordiger van de lezerskring, de Pi van het dagbladwezen - d.w.z. een grootheid die nooit tot op de laatste decimaal valt te bepalen, maar waarmee toch altijd rekening moet worden gehouden.
In het boekje dat Prakke naar aanleiding van zijn enquete schreef, komt een deelnemer aan het woord, die met zijn reactie het verschijnsel duidelijk illustreert. In zijn studententijd verscheen er een tijdschrift, De Jonge Gids. ‘'t Was in één woord vies,’ zegt hij ervan. ‘Het werd ook aangeschaft voor de leeszaal van de Kroeg, doch - heel wonderlijk - want we waren heus niet zulke lieve jongens en er werd in Utrecht toen tamelijk rauw geleefd - dat namen we niet. De eerste exemplaren werden direkt verscheurd, en een verzoekschrift met vele handtekeningen aan de commissie van bestuur maakte, dat het voor goed verdween. Dat was niet in overeenstemming met de standing van onze sociëteit.’
De intolerantie tegen wat een lezer voor strijdig met zijn standing, zijn principe of zijn stokpaardje aanziet, is in Nederland onverminderd aanwezig. Die intolerantie vindt zijn uitdrukking in het dreigen met het opzeggen van het abonnement, en in het schrijven van boze brieven aan hoofdredacties, waarin soms een ongehoorde graad van onbeschoftheid wordt bereikt.
De journalist kan om zijn onverdraagzaamste abonnee lachen, maar het is een figuur die voortdurend aanwezig is, en als gevolg daarvan blijft hij er toch niet door onbeïnvloed. Het kan zijn, dat het percentage lezers van een dagblad dat werkelijk aan het signalement van de onverdraagzaamste abonnee beantwoordt, heel klein is, en dat het dus wordt overschat. Maar het is een extremistische groep, die door haar lawaai compenseert wat ze aan omvang tekort komt. Vooral door die groep komt de journalist ertoe, zijn woorden zorgvuldig te wegen en de grens van wat als controversieel moet worden opgevat, te verruimen. Ik geloof dat voor het bestaan van het twee-talen-systeem in de politieke berichtgeving de figuur van de onverdraagzaamste abonnee in belangrijke mate mede verantwoordelijk is. Het conformisme en de gelijkschakeling in het politieke oordelen worden erdoor bevorderd, en de openbare mening krijgt opnieuw sterker het karakter van een dogmatisch dwang-denken.
De onverdraagzaamste abonnee is vooral een moralistische figuur. Zolang hij op de bres staat voor mishandelde waakhonden en kistkalveren is daar niets tegen. Maar hoewel tenminste wordt verondersteld, dat moraal en democratische politiek niet te scheiden zijn, hebben moralisme en buitenlands beleid weinig met elkaar te maken. Dat is bijvoorbeeld aangetoond door wijlen minister Dulles, die nog nauwelijks vier jaar geleden de neutraliteit van Nehroe immoreel noemde. In dat oordeel werd hij toen niet alleen bijgevallen door Eisenhower, maar door het grootste deel van de internationale pers, en vrijwel alle regeringen van landen die bondgenoten van Amerika zijn. Op het ogenblik is dat wel heel drastisch veranderd. Juist nu, in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, is het pas goed duidelijk geworden, hoe radicaal het beleid van het Westen tegenover de neutrale naties is omgebogen. Ze worden in hun afzijdige onafhankelijkheid zoveel mogelijk aangemoedigd, van alle mogelijke soorten hulp voorzien en bovendien geprezen om hun politieke wijsheid als ze die hulp aanvaarden. Intussen heeft de factor India in de internationale politiek geen verandering ondergaan. Het land is nog even neutraal als het bij het begin van de koude oorlog was. Het verschil tussen toen en nu is uitsluitend, dat bij onze staatslieden een nieuw licht is opgegaan. Zoals blijkt uit de kronkelwegen die Eisenhower moet bewandelen om het Congres ertoe te krijgen, zich met de dollarhulp voor India accoord te verklaren, zijn veel Amerikaanse afgevaardigden en senatoren nog van dat licht verstoken gebleven. Zij horen nog tot de oude openbare mening, die verder in een deel van de Amerikaanse pers en ook hier en daar in Nederlandse dag- en weekbladen wordt gehandhaafd.
Wat men van president Eisenhower ook in twijfel kan trekken: in ieder geval niet zijn morele opvattingen. Maar toch wordt hij bij het uitvoeren van zijn beleid gehinderd door het moralisme, zoals dat bijvoorbeeld door het huisorgaan van de Amerikaanse onverdraagzaamste abonnees, U.S. News and World Report wordt gepropageerd.
Met behulp van de onverdraagzaamste abonnee heb ik geprobeerd aan te tonen, dat de journalist niet alleen zelf tot de vorming van de publieke opinie bijdraagt, maar dat hij in het proces van