Tirade. Jaargang 4 (nrs. 37-48)
(1960)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Tokio]hij een beetje bloosde, maar dadelijk daarop boog hij zich naar voren en trok zijn natte sokken uit. Het regende onafgebroken. Even later kwam het meisje binnen met soep en wat koude mie. Ryo maakte het jongetje wakker en gaf hem wat van de soep. Hij sliep nog half terwijl hij met kleine teugjes dronk. ‘Luister eens Ryo,’ zei Tsuruishi. ‘We kunnen net zo goed de hele nacht hier blijven. Je kunt toch niet door die regen naar huis.’ ‘Neen,’ zei Ryo, ‘dat gaat moeilijk.’ Tsuruishi ging de kamer uit en kwam terug met een rol gewatteerde dekens, die hij op de vloer uitspreidde. Opeens leek de kamer vol beddegoed. Ryo stopte haar zoon stevig in een van de dekens, het jongetje sliep vast door. Daarna draaide ze het licht uit, kleedde zich uit en ging liggen. Ze kon horen hoe Tsuru zich aan het andere eind van de kamer installeerde. ‘Ik denk, dat de mensen hier denken dat we getrouwd zijn,’ zei Tsuruishi na een poosje. ‘Ja, dat denk ik ook. Niet erg aardig van ons om ze voor de gek te houden.’ Ze had het als een grapje bedoeld, maar nu ze uitgekleed in haar deken lag voelde ze zich voor het eerst een beetje in de war en schuldig. Op een andere manier leek haar man haar veel dichterbij dan hij in jaren geweest was. Maar natuurlijk was ze alleen maar hier omdat het zo regende, stelde ze zichzelf gerust. Van lieverlede begonnen haar gedachten op een plezierige manier af te dwalen en sluimerde ze in. Toen ze wakker werd was het nog steeds donker. Ze hoorde hoe Tsuruishi vanuit zijn hoek haar naam fluisterde en met schrik ging ze rechtop zitten. | |
[pagina 158]
| |
‘Ryo, Ryo, kan ik bij je komen en een poosje met je praten?’ ‘Neen, Tsuru,’ zei ze, ‘beter van niet.’ De regen tikte nog altijd op het dak, maar de kracht van de storm was gebroken en de goot druppelde alleen nog maar in de tuin. Door het geluid van de regen heen meende ze dat ze Tsuruishi zachtjes hoorde zuchten. ‘Luister eens Tsuru,’ zei ze na een poosje. ‘Ik heb je er nooit naar gevraagd, maar ben je getrouwd?’ ‘Neen, nu niet,’ zei Tsuruishi. ‘Ben je het geweest?’ ‘Ja, toen ik uit de oorlog thuis kwam ontdekte ik dat mijn vrouw met een andere man leefde.’ ‘Was je boos?’ ‘Boos? Ja, dat geloof ik wel. Maar ik kon er niet veel aan doen. Ze had mij in de steek gelaten en dat was alles.’ Ze waren weer stil. ‘Waar zullen we over praten?’ vroeg Ryo. Tsuruishi lachte. ‘Nou, ik geloof niet dat we bepaald over iets moeten praten. Die mie was niet erg best, hè?’ ‘Neen, die kon je zeker niet lekker noemen en ze rekende ons nog honderd yen per portie.’ ‘Het zou prettig zijn als jij en Ryukichi een eigen kamer hadden,’ merkte Tsuruishi op. ‘Ja, dat zou heerlijk zijn. We zullen wel niets in jouw buurt kunnen krijgen, hè? Ik zou het prettig vinden om dicht bij jou te wonen, Tsuru.’ ‘Het is tegenwoordig nogal moeilijk om wat te vinden, vooral in de benedenstad. Maar ik zal er eens naar uitzien en je op de hoogte houden ... Je bent een prachtvrouw, Ryo.’ ‘Ik?’ lachte Ryo, ‘doe niet zo dwaas!’ ‘Ik vind je werkelijk enorm.’ Ryo ging weer liggen. Plotseling had ze de behoefte om haar armen om Tsuruishi's hals te slaan en zijn lichaam dicht tegen zich aan te voelen. Ze dorst niet meer te praten uit angst dat haar stem haar zou verraden. Het ademen deed haar bijna pijn, haar hele lichaam tintelde. Buiten het raam dreunde een vroege vrachtauto voorbij. ‘Waar wonen je ouders, Tsuru?’ vroeg ze na een poosje. ‘Buiten, in de buurt van Fukuoka.’ ‘Maar je hebt een zuster in Tokio?’ ‘Ja, ze is helemaal alleen, net als jij, met twee kleine kinderen om voor te zorgen. Ze kon aan een naaimachine komen en maakt nu Europese kleren. Haar man sneuvelde enkele jaren geleden in de oorlog tegen China. Oorlog, altijd oorlog!’ Buiten het raam kon Ryo het eerste zwakke schijnsel van de dageraad onderscheiden. Hun nacht tezamen was bijna om, dacht ze ongelukkig. In zeker[Zie vervolg] |
|