om zijn hoofd gebonden. Ryukichi was vooruit gerend om te kijken of hij thuis was en kwam even later terug.
‘Moeder, er zijn daar vreemde mensen.’
Vol schrik liep Ryo vlug naar de hut en keek naar binnen. Twee werklieden waren bezig Tsuruishi's bezit in een hoek op te stapelen.
‘Wat wilt u, mevrouw?’ zei een van hen en draaide zijn hoofd om.
‘Ik zoek Tsuruishi.’
‘O, weet u het nog niet? Tsuruishi is gisteren gestorven.’
‘Gestorven?’ zei ze. Ze wou nog meer zeggen maar de woorden wilden niet komen.
Ze had gezien dat er een kaars op de plank voor de familiegoden brandde en begreep ineens de sombere betekenis ervan.
‘Ja,’ antwoordde de man. ‘Hij is gisteravond om een uur of acht verongelukt. Hij moest met een van de andere mensen een lading ijzeren staven naar Omiya brengen en op de terugweg is de wagen op een smalle brug omgeslagen. De chauffeur en hij waren beiden dood. Zijn zuster is met iemand van de firma vandaag naar Omiya gegaan om de crematie te regelen.
Ryo staarde met een lege blik voor zich uit. Wezenloos zag ze hoe de twee mannen Tsuruishi's bezittingen bij elkaar zetten. Op de plank naast de kaars bemerkte ze de twee pakjes thee die hij die eerste dag van haar had gekocht. Hoe was het mogelijk dat dat nog maar pas twee weken geleden was. Een van de pakjes was tot de helft opgerold, het andere was nog ongeopend.
‘U bent zeker een vriendin van hem, mevrouw. Zo'n goede kerel die Tsuru. Vreemd om dan te denken dat hij helemaal niet naar Omiya had hoeven te gaan. De chauffeur voelde zich niet zo goed en Tsuru zei dat hij met hem mee zou gaan om hem te helpen lossen. Krankzinnig niet, levend door de oorlog te komen en uit Siberië en alles wat daarbij hoort en dan op die manier je dood te vinden.’
Een van de mannen maakte de prentbriefkaart van de Vijftig Klokken van Yamada los en blies het stof er af. Ryo staarde naar Tsuruishi's bezittingen, allemaal op een hoop op de vloer opgestapeld, de ketel, de koekepan, zijn rubberlaarzen. Toen haar ogen het schoolbord bereikten zag ze pas voor het eerst de boodschap, die er met rood krijt in onhandige tekens op was gekrast: ‘Ryo, ik heb tot twee uur op je gewacht. Ben vanavond terug.’
Automatisch boog ze voor de beide mannen en hees toen het pak op haar rug. Ze voelde zich verdoofd en ging met Ryukichi aan de hand de hut uit, maar toen ze het gebombardeerde gedeelte passeerde, welden brandende tranen in haar ogen.
‘Is die man gestorven, mama?’
‘Ja, hij is dood,’ antwoordde Ryo.
‘Waarom is hij dood?’
‘Hij is in het water gevallen.’
De tranen stroomden nu langs haar gezicht. Ze liep haastig door de straten van de benedenstad en ze bleven stromen, ze kon ze niet tegenhouden. Ze kwamen bij een brug over de Sumida, gingen die over en volgden de oever in de richting van Hakuho.
‘Als je zwanger mocht worden hoef je je niet bezorgd te maken,’ had Tsuruishi die morgen in Asakusa gezegd. ‘Wat er ook gebeurt, ik zal voor je zorgen, Ryo.’
En later, juist voor ze uit elkaar gingen zei hij nog: ‘Ik heb niet veel geld, maar je moet je een beetje laten helpen. Ik kan je tweeduizend yen per maand van mijn salaris geven.’ Hij had Ryukichi meegenomen naar een winkel waar ze buitenlandse goederen verkochten en een baseball-pet voor hem gekocht, met zijn naam op de klep. Daarna wandelden ze met hun drieën vrolijk langs de modderplassen, die na de regen waren blijven staan. Toen ze bij een melkbar kwamen, had Tsuruishi hen mee naar binnen genomen en voor ieder een groot glas melk besteld.
Het leek nu of van over de donkere rivier vandaan een ijzige wind aan kwam waaien. Een troep watervogels stond op de andere oever, ze zagen er bevroren en ellendig uit. Pramen voeren langzaam de rivier op en neer.
‘Moeder, ik wil zo graag een schetsboek hebben. U heeft mij beloofd dat ik er een zou krijgen.’
‘Straks,’ antwoordde Ryo, ‘straks krijg je er een.’
‘Maar moeder, we gingen net voorbij een stalletje met wel honderd schetsboeken. Ik heb honger moeder, kunnen we niet iets eten?’
‘Straks. Over een poosje.’
Ze kwamen voorbij een lange rij kazerneachtige gebouwen. Dat moeten woonhuizen zijn, dacht ze. De mensen die daar woonden hadden waarschijnlijk elk een kamer voor zich zelf. Uit een der ramen hing een bundel beddegoed te luchten en ze kon zien hoe een vrouw bezig was de kamer te doen.
‘Thee te koop,’ riep Ryo zacht. ‘De beste kwaliteit Shizuoka-thee.’
Er kwam geen antwoord en Ryo herhaalde haar roep een beetje luider.
‘Ik heb niets nodig,’ zei de vrouw. Ze haalde het beddegoed binnen en sloeg met een slag de deur dicht.
Ryo ging van huis tot huis de hele rij langs om haar koopwaar te venten, maar niemand had thee nodig. Ryukichi liep achter haar en mompelde dat hij honger had en moe was. Het pak op haar rug drukte pijnlijk op haar schouders en nu en dan moest ze stilstaan om de draagriemen te verplaat-