Ieder zijn standje
door H.A. Gomperts
Door een toeval kwam ik onlangs terecht in de restauratie-afdeling van een groot museum. Ik was er vroeger al eens geweest, omdat een van de employé's een oude schoolvriend van mij is. Ik had hem beloofd een stukje te schrijven voor een blaadje waarvan hij redacteur is en omdat ik met zulke dingen altijd maanden over tijd ben, kon ik geen minuut wachten met het hem ter hand te stellen, toen ik 't op een ochtend, waarop ik toevallig vroeg wakker was, uit verveling geschreven had. Ik wist, dat hij het niet prettig vond als ik hem opzocht in zijn werkplaats, maar het geknutsel dat ze daar doen met schilderijen heeft mij altijd zo geïntrigeerd, dat ik het voltooide stukje een welkome aanleiding vond om door te dringen in het laboratorium waar de chemie zegeviert over de kunst.
Het was niet eenvoudig om af te dalen in de kelders waar hij werkte. Diverse perskaarten moesten worden geproduceerd, formulieren ingevuld, vingerafdrukken genomen. Ik moest een kort interview doorstaan met een voor iedere andere dienstverrichting ongeschikte ambtenaar. Ik passeerde een kamer waar niets gebeurde, maar waar ik het gevoel had dat mijn innerlijk met radar werd afgetast. Misschien kreeg ik ook subliminaire opdrachten voor een bepaald gedrag. Op een groot wit vlak, waar ik met de neus opgedrukt werd, was in elk geval niets te zien. Ten slotte kreeg ik een kaart die ik zichtbaar moest dragen waarop met paarse letters gestempeld stond ‘screened’. In de lift die mij naar beneden bracht bevonden zich verscheidene figuren, sommige gekleed in witte jassen en alle voorzien van net zo'n kaart als ik had. Hun gezichten stonden heel ernstig. Er was geen sprake van het vrolijke gesnater dat opstijgt uit de meeste plaatsen waar mensen gezamenlijk arbeid verrichten.
De kelder waar ik terecht kwam was heel anders dan een tiental jaren geleden toen ik mijn vriend daar voor het laatst had bezocht en toen hij mij had gesmeekt hem voortaan niet meer in zijn werk te komen storen. Toen was het een betrekkelijk grote ruimte geweest, waar misschien twintig mensen werkten. Nu moest ik wel tien van zulk soort lokalen doorlopen - in elk vertrek waren zeker dertig mensen bezig - tot ik in een zaal van reusachtige afmetingen kwam, gevuld met grote, voor mij volstrekt onidentificeerbare machines. Er was niemand, behalve mijn vriend die in een hoek achter een toetsenbord zat met een soort van telexrol en een apparaatje aan een draad in zijn oor zoals hardhorenden en technici in televisiestudio's plegen te dragen.
Omdat hij volkomen verdiept was in zijn waarnemingen, merkte hij mij niet op, voordat ik mijn hand met daarin het voor zijn blad geschreven stukje in zijn gezichtsveld had gebracht. Hij schrok zichtbaar en om hem gerust te stellen hield ik hem toen mijn kaart met het paars gestempelde woord ‘screened’ voor.
‘Eén seconde en ik ga met je mee,’ zei hij en hij ging verder met waarnemen. Na wat ongeveer een eeuwigheid leek, slaakte hij een zucht en drukte op een knop, waardoor een gezoem ophield dat ik toen pas opmerkte.
‘Ik had het niet meer verwacht,’ zei hij, op het stukje wijzende, dat hij toen in zijn zak stak. Hij nam mij mee door nog een aantal vertrekken met witgejaste werkers, terwijl hij met gebabbel over zijn tijdschrift probeerde mijn aandacht van hun doen en laten af te leiden.
Toen wij ten slotte in de kantine achter een kop koffie zaten - slechte koffie zoals alleen chemici bereid zijn te drinken - zei ik tegen hem: ‘Voor de dag er mee, Sem, wat doen jullie hier? Spionage? Fusie van waterstofkernen?’ (Ik weet niet of dat iets is, maar ik zei het zo'n beetje nonchalant-technisch om hem de gelegenheid te ontnemen zich er van af te maken met ‘dat begrijp jij toch niet.’)
‘Ik mag het niet zeggen,’ zei hij toen zacht, alsof deze bekentenis hem onnoemelijke pijn deed. Nu ben ik in het algemeen nogal bedremmeld en kan nooit veel te horen krijgen van wat de mensen niet kwijt willen. Maar Sem is sinds onze gemeenschappelijke schoolbanken altijd als was in mijn handen. Het is bekend, dat hiërarchische relaties, gebaseerd op voorzeggen, hulp met huiswerk en seksuele voorlichting, voortduren tot het stervensuur. Ik besloot daarom niet los te laten en Sem net zo lang onder druk te zetten, totdat hij bereid was mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Nu is het niet gemakkelijk om zo'n oorspronkelijke hiërarchie te laten zegevieren over al die belangen en loyaliteiten die het leven er in de loop der jaren overheen metselt. Sem had kennelijk beloofd of gezworen niets los te laten en door dat wel te doen zou hij zijn betrekking en het welzijn van vrouw en kinderen in de waagschaal stellen. En dit klemde des te meer, omdat ik in het geheel niet van plan was over zijn geheim te zwijgen, hoezeer ik hem ook het tegendeel verzekerde. Hij had daar trouwens geen ogenblik illusies over, omdat hij dertig jaar geleden al de nodige ervarin-