Tirade. Jaargang 4 (nrs. 37-48)
(1960)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Filmcensuur (e)en Bioscoopkwaad]momenten in het leven van een laarzenfetischist aan puberogen bloot te stellen, maar een aan de laars lappen van het beginsel blijft het. 3. Aanvankelijk werden films in het genre van Dracula en Frankenstein verboden, maar nadat men kennis genomen had van het oordeel van enige engelse psychiaters, die van mening waren dat dergelijke vampierfilms aan de bioscoopgangers boosaardige verlangens ontzogen, werden deze films merendeels toegelaten. Hetzelfde argument van katharsis wordt daarentegen in den regel niet toegepast bij films die andere vormen van sadisme vertonen, en evenmin bij films in het erotische genre. Mij lijkt het, dat hier geen scheidslijn getrokken is naar het onderwerp van de rolprent, maar naar tegengestelde reaktievormen van de kijker. Een deel raakt opgewonden en moet de spanning buiten de bioscoop zien meester te worden of af te wrijven, een ander deel reageert tendenties af die in de maatschappij juist niet verwezenlijkt kunnen worden. Lettend op de eerste groep komt men tot verbod, lettend op de tweede groep laat men een film toe. Maar beide kategorieën zitten te kijken naar dezelfde films, en over hun verhouding is niets bekend. Overigens, elke kijker zit nu eens in de ene, dan weer in de andere groep. Waar algemene stelregels niet gehandhaafd worden, put men zich graag uit in casuïstische verfijningen. Onder het ministerschap van mr. Struycken beklaagden zich een paar kamerleden dat er films in omloop waren, waarin alsmaar sigaretten op de vrouwelijke anatomie werden gedoofd. Dit bleek inderdaad een gebeuren te zijn dat in twee films plaats vond: één in ‘Dédée de Havenmeid’, maar daaruit | |
[pagina 82]
| |
was de scène verwijderd, en één in een andere film waar de passage niet uitgeknipt was. De reden voor deze verschillende behandeling? In het eerste geval kon de doving alleen een weinig verhelderende illustratie betekenen voor de verdorven aard van een souteneur, in het tweede was het een demonstratie van de ongevoeligheid van de huid van een aan verdovende middelen verslaafde vrouw. Op zichzelf, als men al censureert, lijkt me een dergelijk funktioneel kriterium nog niet het slechtste. Een ander geval van differentiatie betreft half of geheel ontklede zwemmende meisjes. In de eerder genoemde film ‘Never Love a Stranger’ dartelen een jongen en een meisje, alleen gekleed in een zwemslipje, in het water. In de film ‘Gevaarlijk Blond’ gaat een meisje geheel naakt te water, terwijl een jongeman aan de oever weinig discreet haar dolfijnachtige wentelingen gadeslaat. Het eerste stuk is geknipt, het tweede stuk is toegelaten, evenals trouwens een blote tewatergang (na het drinken van champagne) van een meisje in ‘Chaleurs d'Eté’. Grondslag voor deze verschillende behandeling was het feit dat in de coupure de kamera onder water was opgesteld, terwijl in de beide gespaarde gevallen de kamera op het droge bleef. Het is hoogst twijfelachtig of de aquariumkamera minder discreet was dan de terrariumkamera. Het merendeel van de coupures betreft sadistische tonelen, erotische scènes, en de combinatie daarvan. Een voor de amsterdamse Filmliga gedraaide film van aanelkaargemonteerde knipsels gaf daarvan vele staaltjes: elkaar afzwepende vrouwen, gekleed met hoed en hoepelrok; een man die een vrouw ervan langs gaf met de zweep; het inbranden van het dievenbrandmerk; het met de duimen uitdrukken van een paar ogen, waarna deze zintuigen in een zakdoek worden opgeborgen; het gooien van kokende olie op belegeraars die een stormloop wagen; het scherpen van een scheermes voor een partijtje throatcutting; een japanse vrouwenmartelaar in actie; een demonstratie van folterwerktuigen die in gebruik waren bij de noorse gestapo; de executie van een japanse generaal; een liefdesscène met borstontbloting; een gehaaide striptease; een met ontbloot bovenlijf uitgevoerde dans van oosterse meisjes; de trage ontkleding die voorafgaat aan een afgeperste beddegang, waarbij de man zenuwachtig zijn leren veters kapotrukt, en met een close-up van buik en b.h. van de diepongelukkige Françoise Arnoul etc. etc. Inderdaad dus voor het merendeel schokkende tafrelen, al gaven zij door hun snelle opeenvolging vaak stof tot lachen; de erotische scènes werkten naar mijn ervaring inderdaad locaal bloedstuwend, maar is dat een voldoende reden voor verbod? Het is de oude vraag of een pauselijke erectie afdoende grond voor een vreselijke encycliek mag zijn.
Na dit overzicht van de formele en materiële aspecten van de nederlandse filmcensuur, wil ik overgaan tot de bespreking van een drietal vragen, nl. heeft de preventieve filmcensuur reden van bestaan? heeft de filmcensuur reden van bestaan? heeft in de toekomst filmcensuur reden van bestaan? Mijn ontkennend antwoord op alle drie vragen zal ik hieronder proberen te beredeneren.
A. Waarom is men in het filmbedrijf afgeweken van het principe dat voor de drukpers is neergelegd in art. 7 van de Grondwet dat luidt: ‘Niemand heeft voorafgaand verlof nodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’; m.a.w. waarom moeten films voorafgaand verlof hebben, terwijl de drukpers slechts sancties achteraf kent? Is er een wezenlijk onderscheid tussen deze twee communicatiemiddelen? Ook de regeling van de radiocensuur stond buiten het grondwetsartikel, maar deze is dan ook inmiddels opgeheven. Het toezicht op toneelvoorstellingen is opgedragen aan de burgemeester, die moet waken ‘tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige vertoningen’ (art. 221, Gem. wet; zoals we gezien hebben betekent dit het optreden tegen excessen in de vorm van relletjes). ‘En het biooscoopkwaad openbaart zich juist niet zozeer in excessen, doch vooral in die nuanceringen, die buiten het bereik van het Strafwetboek vallen,’ meent de Memorie van Toelichting op de Bioscoopwet. Per t.v. hervertoonde films voorzover zij door de C.C. zijn toegelaten voor personen boven de veertien jaar hebben vooraf goedkeuring van de staatssecretaris nodig, dus de filmregeling prevaleert boven de t.v.-regeling. Nogmaals, welk verschil tussen film enerzijds, en boek, toneel, radio en t.v. anderzijds, kan het verschil in toezichtsvorm rechtvaardigen? Waarom bij de film preventie en bij de andere massa-media repressie? Toen ik de voorzitter van de C.C. deze vraag voorlegde antwoordde hij eenvoudig: ‘Uit vrees voor gevaar, maar het mag nooit ontaarden in censuur.’ Deze staatsvisitator is er zich dus niet van bewust censuur te bedrijven. Dat wordt het zeker pas als Sneeuwwitje verboden wordt. Een vreemde verblinding bij iemand die al dertig jaar films kijkt. Wat voor specifiek bioscoopkwaad mag het dan zijn? Minister Ruys de Beerenbrouck orakelde op dezelfde vraag in de Kamer: ‘hier dringen de gevaren meer naar voren; er is een onmiddellijk storende invloed.’ En zijn opvolger minister De Geer debi- | |
[pagina 83]
| |
teerde de opmerking, dat het publiek een film lijdelijk opneemt, terwijl het boek actief wordt opgenomen. Deze kletskoek is zo weinig omlijnd, steunt op zo weinig argumenten, zo weinig onderzoek, dat ze onvoldoende moeten heten voor deze in Nederland uitzonderlijke vorm van censuur. Maar onze zedenmeesters hebben maar een half woord nodig, wanneer er besloten moet worden tot toezicht. Als er al van wezenlijke verschillen sprake is, dan liggen die eerder in de selektie van het publiek en de wijze van presentatie. De schouwburg trekt een kritischer publiek dan de bioscoop; elk soort boeken heeft zijn eigen lezers. Maar was er soms geen sprake van ‘onmiddellijk storende invloed’ bij de vertoning van ‘La Muette de Portici’ in 1830 te Brussel, die de aanleiding is geworden tot de afscheiding van België? Kent men de zelfmoordrage onder onevenwichtige jongemannen die ‘Die Leiden des jungen Werthers’ hadden ingedronken? Kreten van afschuw als ‘volkskanker, erger dan de drank’ bewijzen het bestaan van een irrationele angst van konservatieve zijde, die dan nog gekompleteerd wordt door de trotse verklaring, dat men zelf nog nooit een filmlokaal heeft bezocht! Daarnaast is er de invloed van de vertoningsruimte. Een in schemerduister gehulde moederlijke ruimte, waarin vreemden naast elkaar zitten, en waarin dat typische eenzaamheidsgevoel zowel ontstaat als overwonnen wordt, dat zo kenmerkend is voor het leven in de stadsagglomeraties zegt men. Het gezin wordt opgebroken, roepen de protestanten uit, en dat is slecht, want het gezin is de bouwsteen der samenleving. Dit lijken mij irrelevante argumenten: ook de toegelaten films worden in deze omgeving vertoond. Het heeft niets te maken met de inhoud der films. Dan is er nog het argument dat de film criminogeen zou werken. Natuurlijk gebeurt het wel eens dat er een inbraak gepleegd wordt die een zorgvuldige copie is van wat er in een film te zien is geweest, maar de vraag is of die inbraak ook niet zonder de film zou zijn gepleegd; de vorm waarin doet niet veel ter zake. Met een aantal Eerste-Kamerleden te stellen dat ‘elke filmvertoning niet alleen door snelheid, maar door de afwezigheid van realiteit van het beeld prikkelend werkt op de verbeelding van jeugdige personen, zelfs soms op die van volwassenen, terwijl de toenemende misdadigheid vooral aan de bioscopen moet worden toegeschreven,’ is gewoon een slag in de lucht. Het toezicht op de film vóóraf te doen plaats vinden, hoezeer ook historisch verklaarbaar uit de vrees voor het nieuwe, geschiedt zonder één steekhoudend bewijs voor de te berde gebrachte argumenten, die dan ook van irrationele aard zijn. B. Waarom filmcensuur? Vraagt men dit aan mr. Bijdendijk, dan zegt hij eenvoudig: ‘Het staat in de wet.’ Het nederlandse volk is niet rijp voor alle soorten films. En hij zegt ook: ‘het wordt in alle europese landen gedaan, dus moet er wel iets in zitten.’ En hij komt aanzetten met die mooie drogreden over de vrijheid: ‘Wij weten allen, dat vrijheid zonder beperking niet mogelijk is,’ waarbij hij eenvoudig vergeet dat vrijheid met beperkingen die door anderen worden opgelegd geen vrijheid meer is, noch een door zelfbeperking gelouterde onvrijheid. Eerst ontneemt men het publiek de mogelijkheid eigen verantwoordelijkheid te ontwikkelen door het zelf leren selekteren van films, eventueel door af te gaan op een kompetente kritiek en vervolgens verwijt men het dat het niet rijp is voor deze verantwoordelijkheid. Een fijne cirkelredenering. Ik ben tegen censuur, van welke aard, en op welke uiting dan ook, noodsituaties daargelaten. Dat er - ‘een groot verschil bestaat tussen censuur op uitingen des geestes en toezicht op de mechanisch zich afspelende films,’ zoals een deel der Eerste Kamer naar voren bracht, is even waar als het bestaan van het verschil tussen een tekening en het bewegen van de arm die haar maakt. Dit is gewoon onzin. Niemand hoeft naar een film te kijken, en volwassenen kunnen hun eigen censoren zijn. Alle andere censoren zijn inkompetent, en maken belangrijke misslagen. Elke aan banden gelegde kunst verpietert, en gaat stereotypieën vertonen. Nu zijn lang niet alle films kunst, maar juist kunstzinnige films lopen gevaar verboden te worden, en dat is honderd keer erger dan het knippen van sadistische scènes waar men nog wel vrede mee kan hebben. Laat ik dit nog eens demonstreren aan een principiële misser van de C.C., die onvermijdelijk is als men werken die aanspraak mogen maken op een artistieke beoordeling, gaat meten met sociale en ethische maatstaven. Hier is een vrij lang citaat uit het jury-rapport; wat daarin gezegd wordt is essentieel voor elke censuur, en voor mijn afkeer daartegen. De film Les Amants, van de regisseur Louis Malle werd in eerste aanleg niet toegelaten door de C.C. Het gaat over een vrouw die, niet bevredigd door haar conventionele en los in voegen zittende huwelijk, overspel pleegt en er met haar minnaar vandoor gaat. De motivering van de uitspraak luidt als volgt: ‘Deze film is niet toegelaten voor openbare vertoning, omdat zij scènes vertoont aan de vertoning waarvan ongetwijfeld een belangrijk deel van het Nederlandse publiek aanstoot zou nemen. Hiermede is niet slechts bedoeld het moment van de coïtus zelf, doch ook de gehele in vele details gegeven liefdesscène die daaraan vooraf gaat. De | |
[pagina 84]
| |
commissie was van oordeel dat door het in openbaar vertonen van dergelijke scènes de grens van het oirbare en voor het nederlandse publiek toelaatbare wordt overschreden, zodat zelfs het aanbrengen van een of meer coupures deze film niet zou kunnen redden, afgezien van het feit dat daardoor van de werkelijke tendens van de film weinig zou overblijven. (...) Bij dit alles komt, dat de film geen enkel werkelijk tegenwicht bevat. Het slot is, dat de overspelige vrouw, zij het met duidelijke twijfel omtrent hetgeen haar lot zal zijn, er met haar “minnaar van een nacht” vandoorgaat.’ Bij herkeuring werd deze beslissing gehandhaafd. Op sinterklaasdag 1958 hebben de herkeurders zich met vreugde de moeite genomen om de film tweemaal te laten draaien, voor zij tot deze utspraak kwamen. De motivering: ‘Overwegende, dat de film in eerste aanleg werd verboden omdat de in vele details vertoonde liefdesscènes gepaard gaande (de beeldspraak kruipt waar zij niet gaan kan, d'O.) aan de weergave van een coïtus in strijd met de goede zeden is te achten, daar immers valt te vrezen, dat een groot gedeelte van het nederlandse publiek aan deze vertoonde scènes aanstoot zou nemen; overwegende, dat kan worden toegegeven dat in de film in ieder opzicht alles wordt vermeden wat als obsceen, grof, pervers of pornografisch zou moeten worden aangemerkt en dat men zou kunnen spreken van een in lyrische vorm uitgedrukt filmgedicht van een liefdesnacht van twee mensen die het toeval samenbracht; overwegende dat evenwel deze bijzonder artistieke hooggestemde weergave meebrengt dat een verboden, immers overspelige, liefde, bovendien zich afspelende in de echtelijke woning van de overspelige vrouw, in een waas van ontegenzeggelijke schoonheid gehuld, ieder karakter van zonde wordt verdoezeld, zodat is te vrezen, dat velen in deze lyrische weergave van een zondige verhouding een verheerlijking van overspel onder bepaalde omstandigheden zouden zien; overwegende, dat de film dus door de wijze van haar schildering van de verboden liefde in strijd komt met de goede zeden naar nederlandse opvattingen; overwegende dat bovendien de weergave in een film van de meest intieme relatie en van het grootste mysterie dat tussen een man en een vrouw op aarde mogelijk is, ondanks de verfijning van het in beeld gebrachte minne-spel voor een deel van het nederlandse volk aanstootgevend en profanerend zal zijn en dat de film behalve door haar strekking en inhoud ook ondanks de sublieme[Vervolg] |
|