Tirade. Jaargang 4 (nrs. 37-48)
(1960)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Filmcensuur (e)en Bioscoopkwaad]vertolking van het liefdesspel in vele bijzonderheden, telkens in strijd komt met de goede zeden; overwegende dat de Herkeuringscommissie na rijp beraad, zonder iets te willen tekortdoen aan de artistieke kwaliteiten van de rolprent’ etc. etc. Waarbij de voorzitter van de C.C. nog het volgende commentaar levert: ‘De film Les Amants heeft zonder enige twijfel geheel uitzonderlijke kwaliteiten en omdat zowel de regisseur als de beide hoofdvertolkers in alle opzichten verfijnde kunstenaars zijn, die alles angstvallig hebben weten te vermijden wat grof, decadent of obsceen kan worden genoemd, is een kunstwerk tot stand gekomen, van een gehalte dat m.i. in de cinematographie slechts zelden is geevenaard (...) Naar mijn mening is deze beslissing juist te achten voor Nederland, daar men zich moet distantiëren van de artistieke waarde en van de uitbeelding op zeer hoog niveau van een minnespel dat een lyrisch filmgedicht zou kunnen worden genoemd, en uitsluitend heeft te beoordelen of naar de goede zeden in ons vaderland een dergelijke vertoning kan worden vrijgegeven. Voor het grote publiek zijn aan de toelating van een film als deze zoveel bedenkingen, bezwaren en gevaren verbonden, zijn er zovele redenen aan te voeren die zich verzetten (...) dat een verbod, hoe hoog men ook de verfijnde kunst hier weergegeven moge aanslaan, wel onvermijdelijk moest zijn.’
Het valt op dat dit rapport bestaat uit onverholen en hardnekkig herhaalde tautologische leeruitspraken. Elke overweging komt zonder argumentatie | |
[pagina 85]
| |
neer op de uitspraak dat de film in strijd met de goede zeden is. De fatsoensopvattingen van de C.C. houden in, dat overspel verboden en zondig is, dat overspel in het huis van de overspelige echtgenote nog eens extra verwerpelijk is, en dat het weergeven van erotische scènes aanstootgevend is voor grote delen van ons volk. De commissie leeft in de misvatting dat de film een morele strekking heeft, een strekking die zij er zelf heeft opgestempeld. Een vrouw die een avontuurtje aangaat moet onder afschuwelijke pijnen sterven in een inrichting voor geslachtszieken, zoals bekend een van god afkomstige straf voor overspeligen; komt zij goed terecht, dan heeft de film een strekking die zich aan god noch gebod stoort, en dat geeft aanstoot. Het staat overigens vast, dat de vertegenwoordigers van het humanisme in de C.C. doorgaans strengere ethische maatstaven toepassen dan de vertegenwoordigers van religieuze groepen: zij hebben geen vergevende instantie en bouwen dus goddelijk aan hun kooien rond de zelfgeschapen taboes. Het geeft blijk van een eenzijdige en onartistieke kijk om te menen dat elke film in dienst staat van een morele strekking, en het is te enen male onjuist om deze dwaling tot maatstaf te verheffen. Een kunstwerk heeft zijn eigen waarde, die niet ontleend kan worden aan de er in neergelegde ideeën over wat op een gegeven moment al dan niet oirbaar is. En al zijn er grote films gemaakt waarin geen afwijkende inzichten omtrent het zedelijk leven naar voren komen, vaak zijn ze ontstaan uit verzet of althans onverschilligheid jegens de gangbare moraal. Het is ongerijmd om een kunstwerk dat bestaat af te keuren op grond van een dogma dat naar sommiger oordeel zou moeten gelden in een bepaalde maatschappij. ‘Wij achten het nederlandse volk niet rijp voor de coïtus’ riep de voorzitter der C.C. eenvoudig uit. Het nederlandse volk schijnt dan wel rijp te zijn voor de castratie van films, voor suikeren geslachtloosheid, voor geplastificeerde wensdroompjes. Als men zo bang is voor de invloed van de film, waarom zorgt de C.C. er dan voor dat het publiek geconfronteerd wordt met een nog meer vervormde wereld dan de filmindustrie opdient. Is het geloof in de ooievaar, de boerse fantasieloosheid van de gemiddelde minnaar te prefereren boven het aanschouwen van slaapkamergeheimpjes? Is het zien van een vrijpartij die plotseling afknapt zedelijker dan een voltrokken gemeenschap waarvan men getuige is? Het eerste lijkt me aanmerkelijk prikkelender, onzedelijker en meer frustrerend dan het alternatief. Maar het toppunt van deze gecombineerde domheid en intolerantie ligt wel in de stelling, dat ‘ieder karakter van zonde wordt verdoezeld door deze bijzonder artistieke, hooggestemde weergave van een verboden, immers overspelige, liefde, die in een waas van ontegenzeggelijke schoonheid gehuld wordt.’ Dit is de kernzin uit het rapport. Hier staat eenvoudig dat de kunst een gevaar voor de maatschappij is, en dus verboden moet worden. Artistieke kwaliteit verhoogt de kans op verbod. Hieruit spreekt een vijandschap jegens de kunst, die wel niet onverwacht want aan de meerderheid van ons volk eigen is, maar die toch met kracht bestreden dient te worden. Censuur is altijd het orgaan van een gevestigde orde die naar een starre bestendiging streeft. Kunst en wetenschap zijn zoal niet op revolutie uit dan toch in ieder geval dynamisch, enfin, we kennen de controverse. Uit het oordeel van de C.C. klinkt duidelijk de katholieke moraal door: verboden, immers overspelige liefde. Mij lijkt dit een terrein waar de private moraal de alleenzeggenschap heeft, en waar de C.C. van een ander gevoelen is en haar opinie met machtsmiddelen doorzet, is zij intolerant ten opzichte van ieder die afwijkende opinies huldigt. Bovendien is haar kenschets misschien wel in overeenstemming met de letter van de wet, maar niet meer met de huidige interpretatie: voor overspel wordt niemand meer strafrechtelijk aangetast, al blijft het een grond voor echtscheiding. Representanten zijn per definitie niet representatief, en in zoverre niet gerechtigd tot representeren. Essentieel is dat deze filmkeuringscommissie, die zegt zich niet met artistieke kwesties bezig te houden, de artistieke kwaliteiten van een werk wel degelijk in haar overwegingen betrekt, en dan niet ten gunste, maar ten nadele van een film. Men zou vermoeden, dat een slechtere film over hetzelfde thema wèl toegelaten zou worden, en dat is te gek om los te lopen. | |
[pagina 86]
| |
Het middel van censuur is erger dan de kwaal van het onfatsoen dat ermee bestreden moet worden. Hoogstens is er plaats voor een keuring, nadat de film in roulatie is gebracht, zoals bij het boek. Hoewel ik ook art. 240 Sr. (pornografie) graag afgeschaft zou zien, zou het door een uitbreiding die ook de film zou omvatten, de Bioscoopwet grotendeels overbodig maken en aldus een verruiming betekenen. Wijziging van dit artikel is daarvoor niet nodig, als men onder het begrip afbeelding daarin (of eventueel voorwerp) de film begrijpt. Nu kan het artikel eigenlijk nooit toegepast worden, omdat de C.C. alle vliegen afsnoept. Maar het beste zou zijn wanneer dergelijke censuurartikelen helemaal zouden verdwijnen: zij zijn niet effektief en stichten meer kwaad dan goed. Men kan de rottigheid beter bestrijden door haar in het openbaar te brengen dan door haar middels een openbaar lichaam te verbieden. Wie kennis wil nemen van zedelijk of aestetisch slechte films of boeken, die moet zijn gang maar gaan, en dat gebeurt dan ook in de regel. Van collektieve verheffing of zedelijke verwildering die van deze handelwijze het gevolg kan zijn stel ik me al even weinig voor als van het voorproeven door een centrale commissie voor de filmkeuring.
C. Wat is de toekomst van de filmcensuur? De Bioscoopwet is versleten. Dag in dag uit zitten er keurige heren films te keuren met als resultaat dat zij er gemiddeld zeven per jaar uitkammen. De K.F.C. doet het nog eens dunnetjes over; en ook de bioscoopexploitanten nemen hun veel werk uit de hand. De föhn des verderfs is de C.C. dus eigenlijk al uit de zeilen genomen. Zij is er nog steeds niet in geslaagd om een samenhangende jurisprudentie op te bouwen. De C.C. blijft ook nu al in gebreke. Een enkele maal wordt er namelijk een oude film vertoond, waarbij nog als merkwaardigheid een explicateur optreedt. Deze explicateurs zijn niet gekeurd, ondanks art. 16 van de Bioscoopwet. Een schromelijke nalatigheid die navolging verdient. Maar voor de toekomst is de belangrijkste bron van inefficiëntie wel de zegenrijke invloed van de t.v. In grote delen van ons land kunnen buitenlandse t.v.-programma's opgevangen worden. Vaak worden er films vertoond, en deze zijn per definitie niet gekeurd door onze C.C. maar ten hoogste door een buitenlandse instantie die er andere maatstaven op nahoudt. In België bestaat er helemaal geen filmkeuring voor volwassenen, in Duitsland wel, maar met andere resultaten. Hier staat de Bioscoopwet machteloos. Nederlandse kijkers kunnen films zien, die door de C.C. verboden zouden zijn, als men ze vanuit Bussum had willen uitzenden. Kringloop zou vanuit Duitsland geprojecteerd kunnen worden en[Vervolg] |
|