het voorhoofd te vegen, voordat zijn been zich weer voor de sprong kon afzetten in dat pasgeploegde veld, waarvan de voren naast de vijf morgen aardappelen alle in de richting van de holle weg liepen.
En hij speelde het klaar tot de holle weg, was nauwelijks klein en breed in de holleweg verdwenen, of daar klommen ook al lang en mager, de twee anderen, die intussen misschien de steenfabriek bezocht hadden, over de horizon, tippelden zo, lang en mager, dat ze er bijna vet van werden over de klei, zodat mijn grootmoeder weer de aardappels niet aan kon prikken; want zoiets zag je niet elke dag, dat daar drie volwassenen, zij het ook verschillend volwassenen, om telegraafpalen heensprongen, bijna de schoorsteen van de steenfabriek afbraken en vervolgens op dezelfde afstand van elkaar, eerst klein en breed en dan lang en mager, maar alle drie even moeizaam, taai en steeds grotere hompen klei aan de schoenen meeslepend, met een schoon pak door de twee dagen geleden door Vincent geploegde akker sprongen en in de holle weg verdwenen.
Nu waren ze alle drie weg en mijn grootmoeder kon het erop wagen een bijna koud geworden aardappel aan te prikken. Vluchtig blies ze de aarde en de as van de schil, stak hem meteen helemaal in haar mond, en dacht, als ze tenminste dacht: die zullen wel van de steenbakkerij zijn, en was nog met kringvormige maalbewegingen aan het kauwen, toen er iemand uit de holle weg tevoorschijn sprong, boven een zwarte snor wild om zich heen keek, de twee sprongen naar het vuur maakte, tegelijkertijd voor achter en naast het vuur stond, hier vloekte, daar van angst beefde, niet wist waarheen, terug niet kon, want achter hem kwamen ze mager de holle weg af, dat hij zichzelf sloeg, op zijn knie sloeg en ogen in zijn hoofd had, die er alle twee uit wilden springen, ook druppelde het zweet van zijn voorhoofd. En hijgend, met bevende snor, begon hij naderbij te kruipen, te kruipen tot vlak voor de zolen; hij kroop tot vlak bij mijn grootmoeder, keek mijn grootmoeder aan als een klein en breed dier, zodat ze moest zuchten, niet meer op haar aardappel kon kauwen, haar schoenzolen liet omvallen, niet meer aan de steenfabriek, niet aan de bakstenen, steenbakkers en steenvormers dacht, maar haar rok optilde, nee, alle vier rokken tilde ze op, tegelijkertijd en net zo hoog, dat hij, die niet van de steenbakkerij was, klein en breed er helemaal onder kon en weg was met zijn snor en hij zag er niet meer uit als een dier en was noch uit Ramkau, noch uit Viereck, zat met zijn angst onder de rok en sloeg zich niet meer op zijn knie, was niet meer klein en breed en nam toch plaats in, vergat het hijgen, beven en het slaan op zijn knie: stil was het als op de eerste dag, of de laatste, een beetje wind ritselde in het vuur, de telegraafpalen stonden alle zwijgzaam in de rij, de schoorsteen van de steenbakkerij bleef star en waardig en zij,
mijn grootmoeder, zij streek haar bovenste rok over de tweede glad en netjes, voelde hem nauwelijks onder de vierde rok en had met haar derde rok nog lang niet begrepen, wat voor haar huid een ongekende en verbazingwekkende ervaring zou worden. En omdat dat verbazingwekkend was, maar de bovenste rok er normaal bijlag en de tweede evenals de derde rok nog steeds niet begrepen, wat er gaande was, scharrelde zij twee of drie aardappelen uit de as, pakte vier rauwe uit de mand onder haar rechter elleboog, schoof de rauwe knollen na elkaar in de hete as, bedekte ze met nog meer as en porde, dat het vuur weer begon te roken - wat had ze anders moeten doen?
Nauwelijks waren de rokken van mijn grootmoeder tot rust gekomen, nauwelijks had zich de dikke walm van het aardappelstronkenvuur, dat door hevig slaan op de knieën, door plaatsverandering en gepor zijn richting verloren had, weer in overeenstemming met de windrichting, de akker bekruipend, naar het zuidwesten gewend, of daar kwamen de twee langen en mageren, die achter de kleine maar brede, nu onder de rokken logerende kerel aanzaten, de holle weg uitschieten en het bleek dat ze lang en mager waren en beroepshalve het uniform van de marechaussee droegen.
Ze schoten bijna langs mijn grootmoeder heen. Sprong niet één van de twee zelfs over het vuur? Hadden evenwel plotseling hakken en in die hakken hun hersens, remden af, draaiden, liepen, stonden gelaarsd in uniform in de rook, trokken kuchend hun uniform, rook meetrekkend, uit de rook en kuchten nog steeds, toen ze mijn grootmoeder aanspraken, wilden weten of zij Koljaiczek gezien had, want ze moest hem gezien hebben, omdat ze immers hier bij de holle weg zat, en hij, Koljaiczek door de holle weg ontsnapt was.
Mijn grootmoeder had geen Koljaiczek gezien omdat ze geen Koljaiczek kende. Of die soms van de steenfabriek was, wilde ze weten, want ze kende alleen maar mensen van de steenfabriek. De uniformen beschreven haar echter Koljaiczek als iemand, die niets met bakstenen te maken had, die eerder klein en breed was. Dat herinnerde mijn grootmoeder zich wel, had zo iemand wel zien rennen, wees, een punt aangevend met een dampende aardappel op een puntige stok, in de richting van Bissau, dat volgens de aardappel tussen de zesde en zevende telegraafpaal, als men van de schoorsteen van de steenfabriek uit naar rechts telde, moest liggen. Maar of die hardloper een Koljaiczek geweest was, wist mijn grootmoeder niet en schoof de schuld van haar onwetendheid op het vuur voor haar zolen; dat vuur gaf haar genoeg werk, dat brandde maar matig, daarom had ze ook geen tijd voor andere mensen, die hier langs liepen of in de rook stonden, en ze bemoeide zich trouwens nooit met mensen, die ze niet kende, ze wist alleen maar, wat voor mensen er in Bissau, Ramkau, Viereck woonden en wie van de steenfabriek was - en daar had ze genoeg aan.
Toen mijn grootmoeder dat gezegd had, zuchtte ze een beetje, maar wel zo hoorbaar, dat de uniformen wilden weten wat er te zuchten was. Ze knikte naar het vuur, wat betekende, dat ze gezucht had om het matige vuurtje en ook een beetje om al die mensen in de rook, hapte vervolgens met haar ver uit elkaarstaande snijtanden de helft van de aardappel af, concentreerde zich helemaal op het kauwen en liet haar ogen naar linksboven rollen.
De twee in uniform van de marechaussee konden uit de afwezige blik
verder lezen op pagina 63