| |
| |
| |
Chr. J. van Geel
Juniavondval
De heldere lucht van de avond tilt het oudste blauw
Twee paarden, grote pauwen, schaduwen
elkaar, de nek gekruist, hun staarten ruisen.
De wei stijgt in zijn naderende einder, schrompelt
omhoog, mist valt het land te voet, vervluchtigt
in slaap, de aarde krimpt, het water rimpelend
| |
Opgaand bermhout
Een hoog licht of de zon diep ademhaalt,
een hoog licht tilt de wolken.
De bomen trachten het te evenaren,
staan in een mooie lijn van stam
in rijen zonder onderbreken, groeiden breder.
Met grote landerige stappen waait
de wind, tolt rond om iedere stam en stijgt.
Over het holle land snelt regen, zwenken
zwermende vogels, ademt licht.
| |
In droom
hoorde ik kreunen op de weg.
uit zijn stoel bij het raam -
snelde de tuin door, ik ook.
omrandde met scherpe glanzen
boomstronken, een wagenschot,
Ik zelf lag daar in het donker
in de regen languit op het pad.
| |
Wei
Kleine bergen vuil en mest
branden, smeulen onder dunne blauwe rook.
Zwarte kippen, niet veel kleiner,
vuren kam laag bij de grond,
zoeken voer op het groen veld.
| |
Juniochtend
het licht is aarzelend en koel,
een koe komt als op grijs papier te staan,
uit bomen trekt het donker ritselend met groen.
de hand die hen in mortel legde,
Het waait, men hoort de belboei. Dijk
droomt, glanzend veld droogt in de zon,
halmen buigen zich bloot.
| |
Ontwakend
langs zigzagpaden door een donkere dag,
gespleten blaadjes ritselend van ongeduld,
armen die een hemd over het hoofd heen trekken.
Uit inkt en de kleur van waaiend stof
maakt zich de morgen los.
De zee loopt als een zon onder gekrulde golven.
Uit de ogen van de korven vliegen bijen
snel tussen donkere bomen.
| |
De wind
Ieder blad heeft zich volgedronken
aan aardedonker, hangt tegen blauw.
Bloei scheurt tot onbekender bloei.
Iedere ster is een gat, een toegang tot de grond.
Alleen de wind geeft vat op zich.
Ik luister aan een stam, ik hoor
de heldere klank van een klok,
boven de dood als een steen in de lucht.
| |
Kust
Een schitterend vermanend wit,
de blote arm van een meisje
dat naald en lange draad hanteert,
de duinen die een wering vlechten
voor wie gehaast komt lopen,
met steeds anders gevormde lippen
bijna van lucht, voor dovemansoren.
|
|