‘Pater,’ zei ik, ‘dat is allemaal goed en wel, maar hoe komt U met de hemel tot een accoord? Als de koning van Perzië aan zijn hof een man had, die ten opzichte van hem deed, wat U tegen Uw God doet, een man die zijn bevelen een verschillende uitleg gaf en die aan zijn onderdanen leerde in welk geval zij de bevelen moesten uitvoeren en in welk ander geval in de wind slaan, ik geloof dat hij hem terstond liet spietsen.’ Ik groette mijn priester en verliet hem zonder zijn antwoord af te wachten.
Parijs 1718
Rica aan...
In alle religies zit men danig in verlegenheid, wanneer het erom gaat een idee te geven van de genoegens, die hen moeten verblijden, die goed geleefd hebben. Het is eenvoudig, de boosdoeners af te schrikken door middel van een lange reeks straffen, waarmee men hen bedreigt, maar men weet waarachtig niet wat men de deugdzamen moet beloven. Het schijnt dat het wezen van de genoegens gelegen is in de korte duur ervan. De verbeelding schiet te kort in het uitdenken van andere.
Ik heb beschrijvingen van het paradijs gezien die instaat zijn alle met gezond verstand begaafden schrik aan te jagen. Sommigen laten de gelukzalige schimmen voortdurend op een fluit blazen, anderen veroordelen hen tot het maken van eeuwige wandelingen. Weer anderen tenslotte, die de gelukzaligen daarboven voortdurend laten mijmeren over de minnaressen hier beneden, hebben niet willen geloven, dat honderdmiljoen j aren lang genoeg duren om hun belustheid op die amoureuze onrust van geest te doen verflauwen.
In verband hiermee herinner ik mij een verhaal, dat ik heb horen vertellen door iemand die in het land van de Mogol was geweest. Het laat zien, dat de indische priesters niet minder steriel zijn dan hun collega's van andere geloofsrichtingen als het gaat om ideeën over de paradijselijke genoegens.
Een vrouw die haar echtgenoot verloren had kwam met veel plichtplegingen bij de gouverneur van haar stad om hem toestemming te vragen zich te mogen verbranden. Maar hij weigerde vierkant haar die toestemming te verlenen omdat men, evenals in de landen onder mohammedaans gezag, zoveel mogelijk die wrede gewoonte trachtte uit te bannen.
Toen zij zag dat haar smeekbeden vruchteloos bleven, ontstak zij in woede. ‘Nu is het duidelijk,’ sprak ze, ‘wat voor hindernissen ons in de weg gelegd worden. Het is een arme vrouw zelfs niet toegestaan zichzelf te verbranden als ze daar zin in heeft. Heeft men ooit zoiets meegemaakt? Mijn moeder, mijn tante, mijn zusters, ze hebben zich allen verbrand en als ik kom om toestemming te vragen aan die vervloekte gouverneur dan wordt hij boos en begint te schreeuwen als een waanzinnige.’
Toevallig was een boeddhistische monnik getuige van deze scène.
‘Trouweloze,’ sprak de gouverneur, ‘ben jij het, die die vrouw dat waanzinnige idee aangepraat heeft?’
‘Nee,’ antwoordde deze, ‘ik heb haar nooit gesproken. Maar als ze mij wil geloven, moet ze haar offer volbrengen. Zij zal een daad verrichten die God Brama welgevallig is. En zij zal ervoor beloond worden, want zij zal in de andere wereld haar echtgenoot vinden en zij zal met hem een tweede huwelijk beginnen.’
‘Wat zegt U?’ zei de vrouw verbaasd. ‘Zal ik mijn echtgenoot terug vinden? Maar dan verbrand ik me niet. Hij was jaloers, chagrijnig en trouwens zo oud, dat als God Brama niet een kleine verandering bij hem aangebracht heeft, hij helemaal geen behoefte aan me heeft. Ik me verbranden voor hem...? Niet eens het topje van mijn vinger om hem uit de hel te trekken. Twee oude priesters die me ertoe verleidden en die wisten op welke manier ik met hem leefde, hoedden zich wel me alles te vertellen. Maar als God Brama me alleen dat te geven heeft dan doe ik afstand van de gelukzaligheid. Mijnheer de gouverneur, ik word mohammendaanse. En wat U betreft,’ zei ze, terwijl ze de jonge priester aankeek, ‘U kunt, als U wilt aan mijn man gaan vertellen, dat het me erg goed gaat.’
Parijs 1718
Usbek aan Rhedi in Venetië
Wij hebben tot nu toe over de Mohammedaanse landen gesproken en naar de reden gezocht waarom zij minder bevolkt zijn dan de landen die door de Romeinen onderworpen werden. Laten we nu eens proberen vast te stellen wat dat resultaat bij de Christenen teweeg gebracht heeft.
De echtscheiding was in de heidense godsdienst toegestaan maar zij werd de Christenen verboden. Die verandering, die aanvankelijk van zo gering belang scheen, had langzamerhand verschrikkelijke gevolgen, gevolgen die men nauwelijks kan geloven.
Men ontnam het huwelijk niet alleen alle genot, maar ook tastte men het doel van het huwelijk aan. Door de banden nauwer aan te halen, maakte men ze juist losser en i.p.v. de harten te verenigen, zoals men beweerde, scheidde men ze voorgoed.
Met een handeling die zo vrij is, en waarin het hart zozeer moet meespreken, verbond men de onvrijheid, de onontkoombaarheid en de fataliteit van het noodlot zelf. Men bagatelliseerde de wederzijdse afkeer, de grillen en onverenigbaarheid van de karakters. Men wilde het hart vastleggen, d.w.z. het wisselvalligste en onstand vastigste ding in de natuur. Men verbond voorgoed en zonder hoop op verandering mensen die voor elkaar een last betekenden en die bijna nooit bij elkaar pasten. Men ging te werk als die tyrannen, die levende mensen aan lijken lieten vastbinden.
Niets droeg meer bij tot de wederzijdse gehechtheid dan de mogelijkheid tot echtscheiding. Een man en een vrouw waren bereid geduldig de huiselijke lasten te verdragen, in het besef dat ze vrij waren er een eind aan te maken en zij hielden vaak die macht hun gehele leven in handen zonder er gebruik van te maken, door die ene gedachte dat zij vrij waren zulks te doen.
Met de Christenen is het anders gesteld. Hun huidige moeilijkheden doen hen de toekomst met wanhoop tegemoet zien. Zij zien in de lasten van het huwelijk alleen maar de voort-
verder lezen op pag. 298