Tirade. Jaargang 3 (nrs. 25-36)(1959)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] De galerij L. Th Lehmann 't Paleis voor Volksvlijt heb ik niet gekend, terecht smolt wel misschien dat hoge glas; daar anders hier geen tuin, geen uitzicht was op een metalen late orient uit Alexander's rijk, vanuit het groen valt 't lage licht langs slankere pilaren dan in Persepolis van marmer waren, maar levender zwemt nog in een festoen van lichtgewelfde ranken, zwaarbevracht met opgekrulde staart, een school van draken die aan de andre kant de winkels raken, waar in een bet're versie van de dracht van achttientachtig, dames bij flaneren en goede roddelpraat, klant moesten zijn, dit ter verhoging van hun schone schijn waarom in't park straks minnaars duelleren Leent heel dit wandelpad zich niet precies zo goed tot het beoefnen van veel stouts (zoals dat heet) naar regels, als vanouds ‘The Mall’ in restorationcomedies? Hierboven is de zware sier der huizen, waar in vergeten hoeken onverwacht een vreemde Victoriaanse levenskracht in vorm van elf of spook zou kunnen huizen. Niemand kan sierlijk leven, ik ook niet, ik kan alleen naar ijz'ren rankwerk kijken in dit aquariumlicht, en 't vergelijken met wat mijn geest hierbij als veenslijk ziet. De bouwers van dit somber lusthof dachten aan niets als dit, zij werkten ongestoord aan 't plegen van die vroeg're stedemoord waarom wij hen eens durfden te verachten. Maar, culturele stad, eis niet dat ik met enig oud of nieuw soort verzen lauwer parkeerder, woningsloper, bankenbouwer, al waart gij daar misschien mee in uw schik. Vorige Volgende