Tirade. Jaargang 3 (nrs. 25-36)
(1959)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Boris Pasternak]momming van een huisknecht die hem de weg wijst. De tweede keer dat zo'n mysterieuze leidsman ter sprake komt is, wanneer Pasternak de jeugd beschrijft van een jong meisje, in casu de geliefde van Majakowski. ‘Ergens in de wereld heeft zij een verre broer, vertelt Pasternak, een man met een enorme ervaring om haar beter te kennen dan zij zichzelf kent en in laatste instantie voor haar verantwoordelijk te zijn.’ Ook deze, niet nader omschreven ‘verre broer’ grijpt op het beslissende moment zegenrijk in. In Vrijgeleide komt, evenals in Pasternak's ver- | |
[pagina 118]
| |
halen uit de twintiger jaren wellicht een zekere invloed tot uiting van de russische dichter Chlebnikow en de futuristische beweging van kort voor de eerste wereldoorlog. Ik zeg ‘wellicht’, omdat het heel moeilijk is met zekerheid vast te stellen, of Pasternak anders geschreven zou hebben, indien een Chlebnikow niet had bestaan. Zeker is alleen dat Pasternak's proza niets heeft uit te staan met de tamelijk faciele woordexperimenten der futuristen, niets met hun linguistische avonturen. Men kan evenmin gemakkelijk invloeden van het symbolisme vaststellen. Het opvallende bij Pasternak is dat hij juist buiten alle bewegingen en scholen die in de eerste decennia der 20ste eeuw in Rusland overheersten, is blijven staan. Ook als dichter heeft Pasternak zich nooit tot een type laten maken. Stylistische eigenaardigheden zijn bij Pasternak de exponenten van een nieuwe inhoud. Het element tijd en gelijktijdigheid wordt door hem bij de inhoud betrokken. Een der stylistische oogmerken was namelijk om in één beeld verschillende beelden in hun gelijktijdigheid te vatten, zonder dat daarbij het oorspronkelijke beeld zijn identiteit verloor. Een voorbeeld mag dit verduidelijken. Men neemt iets waar en legt die waarneming in woorden vast, bijvoorbeeld: ‘een klein meisje in het wit was aan het touw- springen.’ Bij Pasternak leest men het volgende: ‘Een klein meisje in het wit, drijfnat waarschijnlijk, hield zich in de lucht staande door zichzelf telkens van het hoofd tot de voeten met de fluitende bogen van een springtouw te geselen.’ Men ziet, hoe de handeling in ieder detail geaktiveerd is in een reeks van beelden: a) het in de lucht zwevende meisje, b) de indruk van een voortdurende geseling, c) het fluitend geluid van het touw, d) de ronde boog van het springtouw, e) het zich van het hoofd tot de voeten in die boog bevinden. Dit wordt alles gelijktijdig gezien, met behoud van het totaalbeeld. In 1937, toen de terreur in Rusland zijn hoogtepunt had bereikt, werd de begaafde russische toneelschrijver Afinogenow, die lid was van de communistische partij, op grond van denunciaties uit de partij gezet en prompt ook beroofd van zijn lidmaatschap in de Sovjetrussische schrijversbond. De enigen die hem in die situatie nog kwamen bezoeken, waren de Pasternaks en men moet hierbij wel bedenken, welke risico's er in die tijd voor de betreffenden aan verbonden waren, als zij bij in ongenade gevallenen op bezoek gingen. In het dagboek van Afinogenow vindt men in 1937 de volgende aantekeningen: ‘14 september - 's Avonds kwamen de Pasternaks. Terwijl wij een kaartje legden, zat hij op de divan een engels boek te lezen, daarna bladerde hij in de Webster. Hij frappeert mij telkens weer door die dorst naar kennis van hem, dat verlangen om geen dag verloren te doen gaan. Hij is een prachtig voorbeeld van een bezield mens, voor wie zijn poëzie de inhoud van het leven is...’ Op 20 september schrijft Afinogenow: ‘Gesprekken met Pasternak blijven je voor goed in het hart gegrift. Hij komt binnen en begint ogenblikkelijk over iets groots, interessants, over iets dat van wezenlijke betekenis is. Het belangrijkste voor hem is de kunst - daar draait bij hem alles om. Dat is de reden, waarom hij niet naar de stad wil, maar de hele tijd hier wil wonen (d.w.z. in Peredelkino, ca. 25 km van Moskou, de schrijverskolonie) om in zijn eentje lange wandelingen te kunnen maken of ‘De geschiedenis van Engeland’ van Maccauly te lezen, of om aan het venster te zitten en naar de nachtelijke sterrenhemel te kijken, diep in zijn gedachten verzonken, of tenslotte om aan zijn roman te schrijven. (Daar van Pasternak geen andere roman of romanontwerpen bekend zijn, zou men uit deze opmerking kunnen opmaken dat Pasternak toen in 1937 reeds schreef aan zijn Dokter Zjiwago.) Maar alles wat hij doet, geschiedt in en voor de kunst. Het uiteindelijke resultaat interesseert hem niet eens. De hoofdzaak is het werk, het meegesleept worden door de arbeid en wat eruit ontstaat, - dat zien wij wel, over vele jaren. Zijn vrouw heeft het moeilijk, er moet geld komen, zij moeten op de een of andere manier toch leven, maar hij weet nergens wat van, werpt zich soms alleen, als de geldnood al te nijpend wordt, op vertalingen. ‘Maar met hetzelfde succes zou ik handelsreiziger kunnen worden...’ zegt hij. Welke richting hij echter wordt ópgestuurd, hij zal zijn open blik gevestigd blijven houden op de natuur en de mensen, als een groot en zeldzaam kunstenaar van het woord. Wanneer je bij hem komt, maakt hij zich altijd terstond los van alle gewone beuzelarijen en overstelpt je met thema's, oordelen, conclusies - en alles bij hem neemt de trekken aan van iets belangrijks en wezenlijks. Hij leest nooit kranten, - iets heel vreemds voor mij die geen dag kan overslaan zonder nieuws. Maar hij zou ook nooit, zoals ik vandaag heb gedaan, de hele dag tot twee uur met nietsdoen hebben verklungeld. Hij is altijd bezig, met zijn[zie vervolg] |
|