heden, een waarachtigheid zonder voorbehoud, een nominalistisch-existentiële levensbeschouwing, inplaats van een idealistische die de werkelijkheid en de geschiedenis wil wringen in het keurslijf van een bepaalde, vooropgezette conceptie, een idealisme dat later aanleiding zou geven tot het ongehoorde fenomeen dat schrijvers hun boeken gingen herschrijven onder invloed van partijbesluiten. Pasternak heeft in de wereld, waarin hij leefde de moed gevonden om trouw te blijven aan zichzelf en in het genoemde lange gedicht De hoge ziekte zegt hij over zich en zijn vrienden:
Wij waren als muziek in ijs.
Ik spreek voor heel de vriendenkreits,
Met wie ik van 't toneel verdwijn.>
Zo was mijn plan en zo zal 't zijn.
Hier is geen plaats voor schaamt’ en pijn.
Het is mijn aard niet dat 'k driemaal
Mijzelf herhaal in andre taal.
In de kunst, en alleen daar kan het beeld worden vastgelegd van de werkelijkheid in haar beweging, dus het blijvende, dus de zekerheid worden verworven, in tegenstelling tot de dagelijkse werkelijkheid als zodanig, dus het vergankelijke, die niets anders geeft dan het verraad der veranderingen. Deze dagelijkse werkelijkheid wordt in de kunst aan de dijk gezet en haar plaats wordt ingenomen door het gevoel, waaraan Pasternak de algemene naam van energie geeft, ‘die door niets anders kan worden uitgebeeld dan door de beweeglijke taal der beelden.’
Een der meest in het oog springende karaktertrekken van de Pastemakiaanse poëzie is de snelle overgang daarin van poëtische vervoering en hoogte- vlucht naar de prozaïsche alledaagsheid van ‘uur en feit’. De daartussen ontstane spanningstoestand vormt een wezenlijk bestanddeel van zijn lyrische kracht. Gelijk de reus Antaios moet ook Pasternak telkens de aarde aanraken om nieuwe krachten op te doen. Deze polarisatie in de lyriek geeft aan het gedicht zijn grote evokatieve vermogen, schept die sfeer van volstrekte onalledaagsheid, is een telkens opnieuw tot stand gebracht ‘rendez-vous van onweer met frambozen’ en brengt die toverachtige tinteling te weeg, waarin de gewoonste dingen ongewoon verschijnen:
En 't bos was vol van fijnste glinsteringen,
Als onder een horlogemakerstang...
aldus Pasternak in een van zijn verzen en de woorden kunnen slaan op heel zijn poëzie. Hijzelf, de horlogemaker, vermeldt in zijn autobiografie Vrijgeleide dat hij, afstand doend van de romantische methode der verheerlijking van het dichterschap zich beperkte tot het ambacht.
Na twee kleine bundels gedichten die van Pasternak in 1942 en 1945 nog verschenen, volgt een lange stilte die eerst in april 1954 weer werd verbroken, toen in het sovjetrussische maandblad Znamja tien gedichten verschenen onder de samenvattende titel ‘Gedichten uit de roman in proza Dokter Zjiwago’. Deze gedichten, waaraan later nog ettelijke werden toegevoegd, vormen inderdaad een apart, afsluitend hoofdstuk bij de roman Dokter Zjiwago.
Reeds enkele malen heb ik erop gewezen, dat Pasternak's gedichten ontstonden uit een ontwaken van de dichter, een uit het venster kijken, waarbij een nieuwe wereld werd ontdekt. Op zekere dag ontwaakte hij aldus, keek naar buiten en zag het christendom. Het resultaat waren: een aantal verzen uit de zgn. ‘Gedichten van Zjiwago’.
In de autobiografie ‘Vrijgeleide’ uit 1931 zegt Pasternak ergens, zijn indrukken samenvattend over zijn bezoek aan Italië: ‘Ik begreep dat de bijbel niet zozeer een boek was met een vastgelegde tekst, als wel het notitieboekje van de mensheid.’
En in de roman Dokter Zjiwago legt Pasternak aan Nikolaj Nikolajewitsj de volgende woorden in de mond: ‘Wat de mens eeuwenlang boven het dier heeft verheven is niet de knots, maar een innerlijke muziek: de onweerstaanbare macht van de ongewapende waarheid, de aantrekkingskracht van haar voorbeeld. Altijd werd aangenomen dat de belangrijkste dingen in de Evangeliën de zedelijke lessen en geboden waren. Maar voor mij is het belangrijkste het feit dat Christus spreekt in uit het dagelijkse leven ontleende parabelen, dat hij de waarheid verkondigt in de taal van de werkelijkheid van iedere dag. De idee die hieraan ten grondslag ligt is dat de communie tussen sterfelijke wezens onsterfelijk is en het hele leven symbolisch, omdat het in zijn totaliteit zin heeft.’
In deze woorden ligt Pasternak's zogenaamde Christendom besloten, zogenaamd, omdat bij hem, die zich ‘bijna-atheïst’ noemt het Christendom niet doel is, als geloof, maar deel van een historische werkelijkheid die in kunst kan worden omgezet. De nieuw ontdekte wereld in de gedichten van Zjiwago