zich, want ‘éternellement je vous échappe; (...) je gagne à tous les coups, et si je perds c'est pour varier un peu’.
Met deze hooghartige conceptie van zijn schrijverschap heeft de Montherlant eigen onkwetsbaarheid goed verzekerd. Maar de toeschouwer kan zich met evenveel trots van de schrijver en diens ontsnappingsclausules afkeren, en zich alleen bezig houden met de reactie die het product bij hem opwekt.
Voor het overbrengen van gevoileerde waarheden, die alleen waar blijven zolang zij bedekt zijn - door grappigheid, door handeling of door een gezichtsuitdrukking - is toneel een geschikt middel. De Montherlant schrijft voor soortgenoten, voor de koele intelligente kijkers, die zich door geen enkele voorstelling van hun stuk laten brengen, die zich niet ademloos verliezen in de gebeurtenissen op het toneel, die bereid en in staat zijn met een geluidloze lach te genieten van het effect (bijvoorbeeld in Brocéliande), dat het schuren tussen grapjes en ernst, tussen komedie en tragedie teweegbrengt, en die onder deze rationaliserende laag nog een gevoelsleven van superieure kwaliteit bezitten, dat hen ontvankelijk maakt voor een triest thema, in dit geval: een mens heeft illusies nodig om zich staande te houden.
Maar ook voor wie meent tot deze categorie te behoren, is het moeilijk bewondering op te brengen voor dit nieuwe stuk. De hooghartigheid tegenover het publiek, dat niet in de gelegenheid wordt gesteld ronduit te lachen of ronduit te huilen, en tegenover de personages in het stuk die zich hebben te richten naar de denkbeelden van de auteur, is in Brocéliande ontaard in nonchalance. De aardigheden zijn vaak vrij flauw (bijvoorbeeld in de scène waarin ook madame Persilés zich voor haar afstamming gaat interesseren); zij vervullen niet de functie van onrustzaaiers, die eenheid van stemming bij de toeschouwer verhinderen, die hem op een afstand houden van het stuk, maar hem tegelijkertijd extra onzeker en gespannen maken. Zij leveren geen schok op tussen het tragische en het komische, maar verstoren op een onnutte manier de aandacht. De personages, vooral Persilès en zijn vrouw, zijn weinig gevarieerd uitgewerkt.
De hoofdoorzaak van het magere resultaat lijkt mij, dat het denkbeeld achter het stuk - een mens houdt zich alleen staande door de voorstelling die hij zich van zichzelf maakt - zo weinig verrassend is en bovendien zo overduidelijk wordt geëtaleerd. Het systeem van maskers en schaduwen, zoals de schrijver het in theorie voorstaat, verschrompelt in Brocéliande tot een lachwekkende pretentie, omdat er maar weinig te verbergen valt, en omdat dat weinige nog slecht verborgen is. De toeschouwer raakt daardoor snel uitgekeken. Het gegeven van het ambtenaartje dat opleeft wanneer hij zich koning waant, en capituleert wanneer die illusie wordt doorgeprikt, is als illustratie van de Montherlants inzichten te doorzichtig, te grof van opzet om een avond lang te kunnen blijven intrigeren. Ik geloof niet - en dat zou toch het criterium moeten zijn - dat er verschil van mening, onzekerheid kan bestaan over de bedoelingen van de schrijver.
Al is Brocéliande dus nogal kaal, zowel in tragisch als in komisch opzicht, men kan niet ontkennen dat het, vooral in de twee eerste bedrijven, vakkundig is opgebouwd, wat betreft dialoog en dosering van licht en donker, rust en beweging in het verloop der gebeurtenissen. Het biedt daardoor, althans de rollen van Persilès en Bonnet de la Bonnetière, behoorlijke speelkansen, die door de Haagsche Comedie, met Luc Lutz als regisseur, en Cees Laseur (Persilès), Ida Wasserman en Gijsbert Tersteeg als voornaamste acteurs, over het algemeen goed werden benut. Ida Wasserman had van deze drie de minst dankbare taak, omdat de tekst van madame Persilès haar niet de gelegenheid gaf in de drie stadia van Persilès' ontwikkeling een voldoende afwisselend en opvallend tegenwicht naast haar echtgenoot te vormen. De goed klinkende vertaling was van Gerard Messelaar, het eenvoudige, maar afdoende décor van Hep van Delft.
K.L. Poll