de in hem. Men zou een magere ijveraar moeten worden, dacht Tip angstig. Een magere ijveraar, die nimmer het hok verliet. Maar de kans was niet groot.
‘Ik heb wéér niet kunnen pissen,’ riep Mort, die nu vlak onder Tip tegen het schot aan stond te schuren, omdat hij een weinig jeuk had.
Deze triviale mededeling bracht Tip weer enigszins aan het twijfelen aan de ernst van de desem der gespleten tong en hij zei daarom maar vaag: ‘'t Is wat,’ net als gisteren en verliet Mort, die er nu voor de tweede achtereenvolgende dag voor stond, dat er zo goed als geen aandacht aan zijn klachten werd besteed.
‘Darmboender,’ riep hij Tip na, ‘Drekhaan.’
Maar Tip was weg. Die stond aan vele gedachten ten prooi tussen de anderen, die al helemaal in positie stonden voor het spel. Maar toen zag hij ineens de dans der kleine snoeten van de varkentjes in het hok ernaast. Die moesten toch ook nog even tevreden worden gesteld. Hij draafde naar het schot, ging er overheen hangen en riep mistroostig: ‘Wat hebben jullie méé?’
‘Onze leeftijd mijnheer Tip,’ riepen de varkentjes, die al vernomen hadden dat Tip thans de dikste was. ‘U bent de dikste, hè mijnheer Tip. Fijn hè mijnheer Tip. U kletst vast harder tegen de muur aan, dan iemand het nog ooit voor u gedaan heeft, mijnheer Tip. We zullen goed naar u luisteren, mijnheer Tip.’
De tranen sprongen Tip in de ogen, toen hij naar die opgetogen varkentjes keek, die druk tegen het schot bolderden.
Eén hunner, Kerveltje geheten, zei: ‘Over een poosje ben ik al groot genoeg om over het schot te kijken, mijnheer Tip, dan kan ik het u zien doen, als u dan tenminste nog niet weg bent.’
‘Ik zal wachten hoor Kerveltje,’ zei Tip. ‘Reken daar maar op!’
‘Fijn, mijnheer Tip,’ riep Kerveltje en toen stond Tip dan weer tussen de varkens van zijn eigen hok.
Gereed en gelaten.
‘Alles kits,’ juichte Ferry.
‘Kitserdebitsie,’ antwoordde Tip.
‘Heeft u geen last van vette benen?’ vroeg Melisande.
‘De magere pootjes van een ijveraar, noem ik de mijne,’ zei Tip deftig.
‘Slabber je door Slobberland?’ vroeg Miel.
‘Mijn naam is Tip van Ginkel
Ik ben van hout en een scharminkel,’ riep Tip zo vrolijk mogelijk.
‘Mijn neus,’ schreeuwde Ferry. ‘Mijn neus is van hout’ en toen nam hij afstand en Tip drong met vijf anderen in een hoek en Ferry gierde:
‘Dikke Boems de biggenknijper
Kan niet door de...’
en daar begon hij al te draven. ‘... puntensijper...’ brulde hij en hij gaf Tip een opduvel die aankwam. En Tip draafde naar de eis, vermakelijk achteruit en smakte met zo'n daverende bons zijn achterste tegen de muur, dat er in het hok van Ali 4 met de kleine varkentjes een gehuil van vreugde op ging.
‘Record! Record!’, hoorde Tip Kerveltje roepen.
De varkens uit Tip's hok waren ook door het dolle heen over zo'n dreun en Planta riep ‘Encore’ en gewillig liep Tip terug en begon weer tussen de anderen te dringen. Nu was Planta aan de beurt voor de aanloop.
‘Dikke Boems...’ riep hij,... ‘de biggenknijper...’, maar daar kon hij al niet meer van het lachen en hij kwam zo slap van het giechelen op Tip aanstrompelen, dat hij een maar nauwelijks merkbaar duwtje kon geven tegen Tips lijf.
Maar zo was Tip nu! Hij holde nu nòg harder achteruit en kletste met zijn billen tegen de muur, dat het wel een donderslag leek. Het was zó erg, dat even later het bloed naar zijn kop stroomde en hij moest, terwijl hij wel het tumult van zijn vrienden hoorde, met opnieuw het record, ‘record!’ van Kerveltje er bovenuit, even tot zich zelf komen. Hij merkte daarbij niet, hoe alles ineens bedaarde. Het voorste schot was namelijk weggehaald en de boer stapte het hok binnen en zei tegen de knecht die hem volgde, op Tip wijzend: ‘Die kneust zijn gat nog.’ ‘Vooruit jongen,’ zei hij toen en hij pakte Tip stevig bij een oor.
Tip hoorde nu alleen Mort nog, die kwaad over het rumoer naast zich, stond te schelden: ‘Sprotluizen, Knopenstinkers,’ alles op een gore toon. Tip wilde zich verzetten, schreeuwen, zijn oren uit laten scheuren net als Jaap, blijven, donderjagen, bijten, gillen, de zaak naar de verdommenis helpen, vloeken, schijten, rondrollen. Dat alles wilde hij en hij wilde het allemaal tegelijkertijd doen. Maar hij deed niets. Hij draafde zonder op of om te kijken, het hok uit, de gang in en de deur door naar het licht. Sneller nog dan Simon Artzt gisteren. Buiten de deur stond nog een knecht en vlak naast hem de vrachtauto van de N.V. Exportslachterij, voorheen gebr. Taat.
Niemand had het nog ooit zo zien doen door een varken, dat in één ren uit de schuur, de loopplank van de vrachtauto op spurtte, en daar ging liggen, allerplatst op de planken ging liggen; tussen de andere varkens, die in de auto zaten. Oók de diksten, maar uit een ander hok zeker.
In het hok van Tip was ook wel wat verwarring, toen het schot er weer veilig voor zat. Niemand zei iets.
‘Die Tip,’ zei Melisande toen.
‘Daar kon je lol mee hebben,’ zei Planta.
‘Hij is nooit kwaad geworden. Hij is niet eens één keer kwaad geworden, al was hij de dikste,’ zei Ferry.
‘Tjonge, wat hebben we een lol gehad met die Tip,’ zei Miel.
Mort, in het hok daarnaast, begon, nu het wat stiller werd, heerlijk met zijn spel van snikken en gieren.