Tirade. Jaargang 1 (nrs. 1-12)
(1957)– [tijdschrift] Tirade– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
[Vervolg De zaak van Lebak]moet op de hoofden een uitstekende indruk hebben gemaakt en in het bijzonder natuurlijk op de regent-zelf, die - al kwam hij uit de Preanger - van het Bantamse sultansgeslacht afstamde en zich reeds op grond van deze afstamming, min of meer onafhankelijk moet hebben gevoeld. Het kan ook geen toeval zijn dat Brest van Kempen na Bantam, benoemd werd tot resident van Djocjakarta, één van de zogenaamde Vorstenlanden, waar de verhouding tot het Nederlandse gouvernement ook veel meer internationaal was gedacht dan elders op Java en waar bijvoorbeeld de Europese landhuurder - toen nog - onderworpen was aan het Javaanse recht. In de overwegingen van zijn benoemingsbesluit staat niet alleen, dat hij voor het Djocjase hof persona grata was (in 1846 trad hij als secretaris op van een commissie voor de Vorstenlanden), maar er wordt ook uitdrukkelijk in gesproken over zijn kennis van de Javaanse huishouding. Hij leek in Djocja volkomen op zijn plaats, tot zijn eigenaardig optreden in 1863 - dat ongetwijfeld in verband is te brengen met zijn kwaal - een voortijdig einde aan zijn loopbaan maakte. In ieder geval - en het wordt tijd hier met een legende af te rekenen - is Brest van Kempen niet te vereenzelvigen met Slijmering. Het portret in de Havelaar is het portret dat een teleurgesteld en verbitterd man gemaakt heeft, zonder zelfs oneerlijk te zijn. Maar Multatuli heeft de resident niet naar waarde weten te schatten; hij heeft een Slijmering van hem gemaakt, omdat hij niet wist wat op Java werkelijk besturen was: niet alleen het volgen van principes, maar ook het voeren van beleid. Hij was niet zoals Stuiveling poneert ‘meer chef dan bestuurder’, hij was juist een bekwaam bestuurder, hetgeen wat anders is dan een goede secretaris. En om goed te kunnen besturen moet men iets bezitten: kennis van toestanden en verhoudingen, van land en volk, ook mensenkennis, tact en nog een paar kwaliteiten meer, waaronder gewoon menselijke. Brest van Kempen was bovendien een behoorlijk en integer mens, een ‘nobel man’, naar de woorden van de heer J.J.P. Halkema, die tijdens het bestuur van Brest van Kempen op het residentiekantoor werkte. Maar waar het in dit conflict allereerst om gaat is, dat hij een uitstekend resident was, met een geestelijke horizon die als bestuurder verder reikte dan die van Douwes Dekker, maar die in de geschiedenis inderdaad slechts voortleeft dank zij de Max Havelaar en die niet - zoals Multatuli als schrijversfiguur - een eeuw beheerst. Waarom zouden we het niet hierbij laten in plaats van Douwes Dekker voor te stellen als een goed bestuurder ten koste van Brest van Kempen, door deze eerst tot ambtenaar te bestempelen (wat hij natuurlijk was), door daarna de ambtenaar met de bureaucraat te vereenzelvigen (die hij niet was) en door tenslotte de persoon in de bureaucraat te veroordelen. Brest van Kempen mag[Zie vervolg] |
|