de behoefte aan een passief geloof in het nationale erfgoed in het algemeen. Ik geef toe dat het lelijk is te proberen de mensen hun geloof te ontfutselen zonder er een ander voor in de plaats te bieden. Wie zou van de barre waarheid willen leven? Dat zijn er maar weinig, en dan nog vaak uit een wanhoopscoquetterie die er alweer veel te veel emotie inbrengt. Op een herdenking van Bertolt Brecht in het Théâtre des Nations dezer dagen roemde Claude Autant-Lara, van de film, de overledene als een bestrijder van allen die de gewone man het uitzicht op de waarheid willen onthouden. Hij werd daar luid voor toegejuicht. Velen waren blijkbaar verheugd om de illusie terug te vinden van een wereld die alleen door groepjes zelfzuchtige obscurantisten verhinderd wordt zich in zijn natuurlijke eenvoud aan ons voor te doen. De gedachte dat ‘human kind can bear but very little reality’ is genoeg om het flauwe genoegen te ver; drijven dat ik bij dat visioen ondervind. Wie zich tegen de realiteit beschermt met een harlekijnspak van overtuigingen, gevestigde en willekeurige, kan in principe moeilijk iets verweten worden, maar in de practijk moeten wij er tenminste de lappen afscheuren die doorzichtig geworden zijn, of nooit anders zijn, geweest. De illusie van de eenvoudige wereld, verborgen door het infaam bedrog, lijkt mij er zo een die tot op de laatste draad versleten is. Allerlei soorten ficties zullen wel onmisbaar zijn, maar die overweging is niet voldoende om de sleetse en conventionele een recht van bestaan te geven.
* * *
Henry de Montherlant leeft zonder ficties, tenminste: ‘Je n'ai que l'idée que je me fais de moi pour me soutenir sur les mers du néant’. Die zin, uit
Service Inutile, vinden wij ook in zijn pas bij Gallimard verschenen
Carnets (années 1930 à 1944), en is dit jaar al eerder weer gebruikt als motto voor zijn toneelstuk
Brocéliande. Geen wonder dat velen hem verfoeien, en de
Carnets zullen dat niet veranderen, waar zijn gedachten in poedervorm gepresenteerd worden, zonder een vergoelijkend verhaal. ‘Je ne crois pas à ce genre de choses (les idéaux), et souvent je désire mourir, pour ne plus voir les gens qui y croient, tant ils m'ennuient’. Dat is nog een van zijn charmantste zinnen, dank zij de notie ‘sterven van verveling’. Meestal sluit zijn strenge autarkie die mededeelzame toon uit. Jouhandeau maakt met een vloed van persoonlijke mededelingen een wereld die tenslotte die van iedereen is; Montherlant reconstrueert de openbare wereld in zulke termen dat alleen hijzelf er nog toegang toe heeft. Wilde hij maar ongelukkig zijn, dan zou hem veel vergeven worden. Integendeel, hij heeft vaak verzekerd dat hij van zijn vijf-en-twintigste jaar af gelukkig is geweest, geheel dank zij zijn eigen inspanning. Dat ficties, al zijn zij door goddelijke openbaring of door de wetenschap der geschiedenis gegarandeerd, daar iets aan bij zouden kunnen dragen is voor hem een onzinnige gedachte: zij verklaren voor hem juist het duurzame ongeluk van de mensheid, die de natuur en de waarheid altijd verwrongen heeft gevonden door religies en politieken. Het is hetzelfde idee dat Claude Autant-Lara uitsprak, maar van zijn sociale illusie ontdaan. Dat de mensheid er gelukkig mee kan worden zolang zij niet Montherlant zelf is, zal onwaarschijnlijk zijn, maar die vraag is overigens niet aan de orde. Progressieve
intellectuelen, die hun hoop op de gemeenschap gevestigd hebben, worden er vaak woedend van. Het
wordt er niet beter op door Montherlants bekende uitspraak dat iedereen gelijk heeft, altijd. Op het eerste gezicht is die in strijd met zijn critische uitvallen en verontwaardigingen, maar vervolgens onderscheidt men de pyramide, waar hij zelf op de top van uitziet. De anderen, over de wanden verspreid, hebben wel gelijk als zij rapporteren wat zij van daar uit kunnen zien, maar het is ergerlijk als zij doen of dat het hele uitzicht is, omdat zij te lui of te laf zijn voor hoger klimmen.
Het hindert mij af en toe dat Montherlant niet wil erkennen dat het enig verschil maakt als men niet op de begane grond met klimmen heeft hoeven te beginnen. Het beeld wordt een beetje verward, ik bedoel dat hij bijvoorbeeld zichzelf voorstelt als een soort wereldverzaker wanneer hij besloten heeft zijn vermogen niet langer in aandelen te beleggen. Elders zegt hij dat hij wel een curieuze werkgever zou zijn, altijd bereid om zijn ondergeschikten vrije dagen toe te staan, vooral als zij alleen maar zin hadden om in het park te gaan wandelen. Ik geloof daar niet veel van. Power corrupts, en ik moet ook denken aan de woorden die Jouhandeau van een vriendin citeert: ‘Ca coûte cher, d'avoir beaucoup d'argent’. Wie geen geld heeft, kan zich dat niet voorstellen: wie geen macht heeft kan zich verwennen met dagdromen over al het moois dat hij zou doen als hij die in de schoot geworpen kreeg. Ik maak mij misschien schuldig aan te gewichtige interpretatie van een grapje, maar het is een tekenend grapje, omdat het Montherlants minachting voor toeval en omstandigheden vertolkt. Hij laat die nog wel eens duidelijker blijken, zoals wanneer hij schrijft dat hij zich niet in het minst verplicht acht tot bijzondere belangstelling voor deze eeuw omdat hij er toevallig in geboren is. Daarin lijkt mij vooral de consequentie te zien van een overwegend intellectueel temperament, waar de intelligentie een onmiddellijke censuur uitoefent op alle inkomende ervaring en er de ongerijmdheden uitschift. Meer dan zo'n temperament op zichzelf is waarschijnlijk de moed om het consequent uit te leven ongewoon; die is op zichzelf bewonderenswaardig, maar het is, lijkt mij, bij Montherlant duidelijk te horen, dat het beginsel van zijn onafhankelijkheid bij voorbaat gegeven was.
Een gebruikelijke grief tegen Montherlant is dat hij ‘niet veel liefde heeft’. Dat is zeker waar, hij geeft dat zelf ook toe, met het wederwoord: ‘Maar ik heb veel verontwaardiging, die een vorm van liefde is’. Dat zal ook wel weer waar zijn, maar de verontwaardiging is niet voldoende om de kou uit de lucht te nemen. ‘Je ne m'intéresse qu'à ma vie privée, qui est mes relations avec les êtres que je désire, et à ma création littéraire’. Ik heb haast niets tegen die frase, en denk dat de wereld veel beter bewoonbaar zou zijn als meer mensen wilden toegeven dat hun enige ware belangstelling in soortgelijke richting georiënteerd waren. Alleen zou het prettig zijn als het iets minder Spaans en stroef in zijn context stond, met iets meer in de toon van komt en ziet, the man with the prefabricated heart. Dat is natuur-