| |
[Tirade april 1957]
Tijdgenoten
Fragmenten uit het werk van
Georg Christoph Lichtenberg
Lichtenberg, de gebochelde professor in de natuurwetenschappen aan de universiteit van Göttingen, is een van de origineelste vertegenwoordigers van de Duitse Verlichting. Als geboren empiricus, voor wie de zintuiglijke waarneming vertrouwenwekkender was dan de zwevende bezieling die waarheden stelt zonder deze te verantwoorden, bestreed hij in een heldere stijl en met een groot polemisch talent elke vorm van irrationalisme in zijn tijd. Tegen de intuïtie verdedigde hij de levenservaring, tegen de openbaring het intellect. Goethe's Werther en de hele geëxalteerdheid en gevoelscultuur van de Sturm und Drang was hem een gruwel. Ook de geestdrijverij van het Piëtisme kreeg het zwaar te verduren. Lavater met zijn slecht gefundeerde physiognomie en bekeringsijver heeft hij evenmin gespaard als dominee Goetze uit Hamburg, die door zijn onverdraagzaamheid ook op Lessing's polemisch talent inspirerend heeft gewerkt. Lichtenbergs scherpste satire echter richtte zich tegen Voss, de vertaler van Homerus. Deze wilde de Griekse letter êta fonetisch in het Duits weergeven door ä, en schreef dus Athänä inplaats van Athene. Deze pedante schoolmeesterij ging Lichtenberg onbarmhartig te lijf in zijn satire ‘Over de uitspraak van de schapen uit het oude Griekenland vergeleken met de uitspraak hunner moderne volgelingen aan de Elbe of Over bé, bé en bäh, bäh.’
Voss begreep het blijkbaar niet goed of wilde het niet begrijpen, waardoor Lichtenberg in wanhoop nog een keer naar de pen greep, voor een tweede satire, onder het motto ‘To bäh or not to bäh, that is the question.’
Voor het publiek schreef Lichtenberg in twee tijdschriften in Göttingen. Wat
hij niet kon publiceren schreef hij in zijn zogenaamde kladboekjes (‘In strijd met de gewoonte over heimelijke zonden openlijk te schrijven, heb ik mij voorgenomen over openlijke zonden heimelijk te schrijven’). Na zijn dood bleken zijn kladboekjes meer dan vijfduizend zeer persoonlijke gedachtenflitsen over de meest uiteenlopende onderwerpen te bevatten. Uit deze aforismen blijkt zijn grote geestelijke beweeglijkheid en veelzijdigheid en dat zin talent ten nauwste verband houdt met zijn mismaaktheid (‘Misschien komt men nog eens zover dat men de mensen mismaakt als de bomen, opdat ze betere vruchten dragen’). Een andere bron voor de kennis van de mens Lichtenberg zin de talloze brieven.
Met deze hypersensitieve, kritische, tot skepsis neigende geest hebben de Duitsers nooit goed raad geweten, hoewel velen zijn stijl bewonderden. Wat hem, die elke systeembouwer en handboekenschrijver met zijn spot achtervolgde, vooral als een tekort wordt aangerekend, is juist het ontbreken van een systeem. Dat wordt blijkens een recente uitgave hem nu nog kwalijk genomen. Lichtenberg zegt er zelf ook iets over: ‘Vaak wanneer mij tijd en inspiratie influisterden nu, Lichtenberg, nu moet je je slag slaan, word de redder van je vaderland, heb ik een deuntje gefloten of met mijn vingers op de ramen getrommeld.’
| |
| |
| |
Dagboek
2 april 1770
De eerste plaats op Hollands gebied waar wij stopten was Delden, een gewoon Hollands dorp. Hier krijgt men voor het eerst een idee van de Hollandse zindelijkheid en oplichterij. Hier zag ik voor het eerst dat er klokken in de keukens hingen, en dat de straten niet geveegd, maar met harde bezems geschrobd worden. In de herberg waar wij even de reis onderbraken waren drie meisjes die in de twee uren die ik daar doorbracht niets anders uitvoerden dan alles nog schoner te poetsen dan het al was. Maar je ergert je wel als je ziet hoe de mensen als het ware die properheid naar zich toe schrapen; als maar aan de schoonmaak, zonder ooit van deze zindelijkheid te profiteren. Door al dat gepoets zijn zij zelf vaak te vies om aan te pakken, ik heb dat vaak kunnen constateren. Maar zo'n visueel volk is dat wel te vergeven.
De vreemdeling moet zonder uitzondering elke gewone Hollander als een oplichter behandelen, totdat hij van het tegendeel overtuigd wordt. Vaak is dat niet de schuld van die ene Hollander, maar een gevolg van het feit dat men in Holland eerlijk verdiende winst noemt wat bij alle overige beschaafde volkeren afzetterij en bedrog heet. Een vreemdeling die door Holland reist, zonder minstens zes maal opgelicht te worden moet zelf wel een gewiekste bedrieger zijn. In Holland wordt bijna nooit iemand gehangen of geradbraakt, want de grens tussen mijn en dijn is er zo vaag en vloeiend, dat het een onvergeeflijke roekeloosheid zou zijn zich aan algemeen erkende diefstal schuldig te maken.
In Deventer wordt het pas echt zindelijk, het lijkt wel of je een glazenkast binnenrijdt.
| |
4 april 1770
Ik ben in de trekschuit van Utrecht naar Den Haag gevaren. Ik vertrok 's middags om vier uur en kwam de volgende ochtend om zeven uur in Den Haag aan. Ik heb nu pas goed gemerkt wat àl te veel comfort betekent. Het zou prettiger zijn wanneer men tenminste merkte dat men reisde. 's Nachts om drie uur passeerden wij Leiden. Ik liet mij wekken, en het was een vreemde gewaarwording door zo'n beroemde stad te varen zonder er iets meer van te zien dan de gevels die tegen de heldere hemel afstaken. Ik hoorde een klokkenspel en zo was ik dan in Leiden, Lugduni Batavorum.
Den Haag is de plaats waar ik zou willen wonen, als ik het voor het zeggen had. Het is een schitterende stad, misschien wel een van de mooiste steden ter wereld, levendig en toch niet om gek van te worden, zoals Londen. Het grote plein is het mooiste wat ik ken, en de mensen lijken mij hier ook een beetje fatsoenlijker dan in de rest van Holland. Ik heb vaak gezien dat er buiten aan beide kanten van het raam spiegeltjes bevestigd zijn, zodat men de hele straat kan overzien zonder het raam open te maken of er voor te gaan staan. Het was lachwekkend om te zien hoe een Hollander met een ernstig gezicht op een klein wagentje zat, dat door een grote hond werd voortgetrokken (Kamschatka!). Ik ben ook in Scheveningen geweest, waar het uitzicht over de zee zo prachtig is, dat zelfs mensen die het al vaker gezien hebben erheen reizen, zoals de koning van Denemarken en de hertogen van York en Gloucester. Het panorama is groots en indrukwekkend, rechts en links strekt het strand zich in rechte lijn uit, wat het geheel nog imposanter maakt. In Hellevoetsluis is het uitzicht lang niet zo mooi.
| |
Aforismen
Ik heb iemand gekend die schreef: zich in 8nemen, en hoog8ing, iemand ver8en, en hij br8 inplaats van hij bracht.
Men heeft reeds lang geleden vastgesteld dat, als de geest zich verheft, hij het lichaam op de knieën laat vallen.
Ik zou er heel wat voor over hebben om precies te weten voor wie eigenlijk de daden verricht zijn waarvan het officieel heet dat zij voor het vaderland werden verricht.
| |
Brieven
Londen, 19 april 1770
Beste vriend,
Ik ben u buitengewoon dankbaar voor uw financiële hulp; u blijkt een waar vriend in de nood, en die zijn schaars. Ik hoop spoedig weer terug te zijn, omdat mijn begroting niet zo goed klopt als ik dacht, maar ik leef dan ook op de wijze die een opperhoutvester uit Darmstadt gelukzalig zou noemen, en ik zou iedere dikke, eerlijke kerel die voor eten en drinken op reis is mijn omstandigheden toewensen. Kortom, ik leef (tegen mijn wil, dat is het ergste) als een keurvorst, en ik ben ervan overtuigd dat wanneer ik een zomer zo doorging, mijn smaak misschien zo zou verwennen dat deze voortaan in eeuwige wanverhouding tot mijn portemonnaie zou geraken. De Engelsen eten eenvoudig, zegt men, en dat is waar; men vindt weinig samengestelde gerechten, maar van deze eenvoudige dingen is er bij hen zo'n overvloed dat het dwaasheid zou zijn ze samen te voegen. In hun wijnen zijn zij onuitputtelijk. Men gebruikt eerst het middageten en daarna de middagdronk, en dat zijn twee heel verschillende dingen. Bij het drinken zijn geen dames meer aanwezig, en wel om verschillende redenen; ten eerste opdat ze geen staatsgeheimen aan de mannen ontfutselen, en ten tweede opdat hun geen geheimen afhandig worden gemaakt. Bij de thee komt men dan weer bijeen; dit duurt niet lang, en elk van beide partijen bewaart zijn geheimen gedurende deze korte tijd zo goed mogelijk. 's Avonds, of liever, op zijn Duits gezegd, 's nachts, gaat het net zo toe, met eten en drinken bedoel ik, want wat de geheimen betreft staan de zaken er dan heel wat slechter voor. Het is afschuwelijk, want van theedrinken is er dan geen sprake.
In Londen is alles te koop wat in andere landen helemaal niet voor geld te krijgen is. En wat je niet allemaal voor niets krijgt! Alles door elkaar, op elk uur van de dag, in alle straten, op de meest verschillende manieren toebereid, gekleed, met een touwtje erom, in het vat, verpakt, niet verpakt, geschminkt, ingemaakt, rauw, geparfumeerd, in zijde of in wol, met of zonder suiker, om kort te gaan, wat iemand hier niet kan krijgen als hij geld heeft dat moet hij waarlijk op deze aarde niet zoeken. Ik schrijf anders niet graag over vrouwen, en ik doe het dan ook bijna nooit, tenzij de vrouw waarover of de man aan wie ik schrijf de moeite waard is. In mijn huidige omstandigheden gelden beide voorwaarden, en daarom wil ik nu eens over vrouwen schrijven tot ik er bij neer val.
Zodra men in Engeland voet aan wal heeft gezet (ik neem aan dat men nog
| |
| |
iets meer heeft dan voeten alleen) staat zowel de student als de filosoof en de boekhandelaar terstond versteld van de buitengewone schoonheid van de vrouwen, en van het aantal dezer schoonheden. En dat gaat in steeds stijgende lijn, hoe meer men Londen nadert. Wie zich daardoor bedreigd zou voelen kan ik slechts een raad geven: laat hij direct de volgende boot terug naar Holland nemen, daar is hij veilig. Ik heb in mijn leven heel wat mooie vrouwen gezien, maar sinds ik in Engeland ben heb ik er meer gezien dan in mijn hele leven, en toch ben ik nog maar tien dagen hier. Ze weten zich zo aantrekkelijk te kleden, dat zelfs een groentevrouw uit Göttingen hier nog iets zou lijken, en dat doet ze nog voordeliger uitkomen. Het kamermeisje dat dagelijks mijn haard aanmaakt en mijn bed verwarmt (met een kruik natuurlijk, waarde vriend) komt soms met een zwarte, soms met een witte zijden hoed en met een zwaai de kamer binnen, draagt haar kruik met de gratie waarmee sommige Duitse dames hun parasol dragen, knielt in deze kleedij voor mijn bed met zulk een nonchalance dat men zou kunnen menen dat ze alle manieren van zwaaien beheerst, en spreekt daarbij een Engels dat u in uw beste Engelse boeken nauwelijks zult tegenkomen, mijn waarde. Als uw hart tegen een stootje kan, komt u dan hierheen; ik sta er borg voor dat u het Engels beheerst voordat uw bed veertig maal verwarmd is. Van deze schepsels krioelt het in alle straten, de mooiste zijn de modistes, milliners zoals de Engelsen ze noemen, en zo'n modiste was het die Lord Baltimore honderdtwintigduizend daalder gekost heeft. U zult er nog een ander soort aantreffen, waarover ik niets anders kan zeggen, dan dat geen van hen iemand ooit honderdtwintigduizend daalder heeft gekost. Om kort te gaan, het paenitere waarvoor men Demosthenes eens zoveel vroeg dat hij het niet kon betalen, staat hier lager genoteerd dan overal elders. Als u deze uiterst
geleerde passage niet begrijpt, laat u zich die dan verklaren.
Van de voorname vrouwen heb ik er meer dan tweehonderd in een enkele zaal van het Hogerhuis gezien; stelt u zich dat eens voor, tweehonderd, waarvan elke Lord Baltimore minstens honderdvijftigduizend daalders waard geweest zou zijn. Dat is tweehonderd maal honderdvijftigduizend, dat is al dertig miljoen daalders, voor de vrouwen zonder iets, zoals God ze geschapen heeft, zonder diamant, kant of paarlen mee te rekenen. Dat is een kapitaal! Maar nu heb ik genoeg over de Engelse vrouwen geschreven; ik vind trouwens dat men beter kan kijken dan schrijven, wanneer men hier niet lang kan blijven.
Intussen wens ik niet dat u dit verslag over de Engelse vrouwen in de kalender van Gotha laat opnemen, niet om mij, maar terwille van de Duitse vrouwen. De dames van Lima kan men zoveel prijzen als men wil, maar de Engelse vrouwen zijn te dicht bij. Men kan in de geschiedenis lezen dat de Nedersaksen al eens bij drommen naar Engeland gemarcheerd zijn, en men geeft daarvoor een diepzinnige politieke verklaring, hoewel men die helemaal. niet nodig heeft, want die brave Saksen liepen gewoon van hun vrouwen weg; dus alstublieft geen woord van mijn beschrijving in de kalender.
Vergeeft u mij alle gekheid die ik in deze brief bij elkaar heb geschreven. Als ik weer de eer zal hebben u te schrijven, zult u nog genoeg te horen krijgen, want het is even moeilijk duidelijk en kort, als volledig en kort te zijn. Brengt u de groeten over aan uw zeer geachte echtgenote, en laat u deze brief aan niemand lezen. Etc.
| |
Aforismen
Een ietwat bitse filosoof, ik geloof Hamlet, prins van Denemarken, heeft gezegd dat er heel wat dingen in de hemel en op aarde zijn waarvan niets in onze handboeken staat. Als die domme jongen die, zoals iedereen weet, ze niet alle vijf op een rijtje had, daarmee een hatelijke toespeling op onze natuurkundige handboeken wilde maken, dan kan men hem rustig antwoorden: goed, laat dat zo zijn, maar dat neemt niet weg dat er ook weer een massa dingen in onze handboeken staan waarvan noch in de hemel, noch op aarde ook maar iets voorkomt.
Dat er in de kerken gepredikt wordt maakt daarom de bliksemafleiders op deze gebouwen nog niet overbodig.
Ik gaf graag een deel van mijn leven, als ik wist wat de gemiddelde barometerstand in het paradijs geweest is.
Ten aanzien van de theorie, dat men iemand pas geniaal mag noemen wanneer hij een gebrek aan symmetrie vertoont, zou ik het volgende willen voorstellen. Verdient het geen aanbeveling om pasgeboren kinderen met gebalde vuist een zachte klap tegen het voorhoofd te geven, die zonder hen te schaden de symmetrie van de hersenen enigszins verstoort? Ik voor mij zou die klap liever niet tegen het voorhoofd, boven op het hoofd, tegen het achterhoofd of van opzij geven, omdat zo'n klap de symmetrie geenszins zou opheffen. Want in de drie eerstgenoemde gevallen worden beide kanten even sterk getroffen, en in het laatste geval zou de reaktie van de tegenover liggende kant ook als klap werken. Laten wij die klap daarom precies boven een van de buitenste ooghoeken toedienen. Zodoende worden delen van geheel verschillende struktuur en ligging tot reaktie gebracht. Het kan niet anders of men verkrijgt aldus de schitterendste asymmetrie der hersenen die men zich wensen kan. Ik heb mij er daarom vaak over geërgerd dat klappen op het hoofd, of, zoals men ook wel zegt, oorvijgen, in de scholen uit de mode raken. Ze zijn alleen nog maar gebruikelijk in hogere kringen, en juist daar zijn ze volstrekt overbodig, omdat de hoofden daar gewoonlijk reeds verkalkt zijn. Ik zou voorbeelden kunnen noemen van mensen die voorspellingen zijn gaan doen, of anders over wereldse zaken zijn gaan denken (behalve over de regels der grammatica) omdat ze op hun hoofd gevallen zijn of met een stok een klap op hun hoofd gekregen hebben. Maar deze methoden zijn nauwelijks in praktijk te brengen. Trouwens, ik verklaar deze verschijnselen liever uit een symmetrische ontwrichting van de hersenen.
Maar wie zou willen ontkennen, dat het volstrekt asymmetrische hoofd het benijdenswaardigste product op deze aarde is? Zó asymmetrisch, dat men het zou aanbidden als de ene kant, en in een krankzinnigengesticht stoppen als de andere kant ontbrak. Dat zijn pas de grote genieën, tegelijk aap en engel, en inderdaad drukken ze soms de beuzelachtige ideeën van de eerste met de transcendentale volzinklank van de laatste uit. Soms ook trachten ze de zonneklare ideeën van de laatste met de onbegrijpelijke tekenen van de eerste duidelijk te maken. Trouwens, waarom
| |
| |
slaan de mensen zich voor het hoofd als ze maar niet kunnen bedenken wat ze eigenlijk behoren te weten.
Als onze theologie zo doorgaat zich langzamerhand tot theonomie te ontwikkelen, zoals astrologie ook astronomie geworden is, dan wordt het toch tijd zich af te vragen of het niet beter ware om het nieuwe testament het middelste te noemen.
Als alle mensen plotseling deugdzaam werden zou dat voor duizenden de hongerdood betekenen.
Bruiloften behoren tot de vleesgerechten daar ze in de vastentijd verboden zijn.
Ach! riep hij bij het ongeluk uit, had ik vanmorgen toch iets slechts gedaan dat ik prettig vond, dan wist ik nu waarom ik lijd.
Kerktorens zijn omgekeerde trechters om het gebed ten hemel te geleiden.
Haar onderjurk was rood-blauw gestreept en zag er uit of hij van een toneelgordijn was gemaakt. Ik had heel wat voor een plaats op de voorste rij gegeven, maar er werd niet gespeeld.
Van achteren had hij een valse vlecht, en van voren een vroom gezicht dat niet veel echter was en soms ook, evenals de vlecht, bij hevige emoties afviel.
| |
Brieven
Göttingen, 3 juli 1786
Weledelgeboren Heer,
Het heeft mij buitengewoon verheugd dat u mijn ironische opmerkingen omtrent Wolff's verhandeling over de opwekking van elektriciteit gewaardeerd hebt. Maar de publicatie van deze opmerkingen moet helaas achterwege blijven. Het spijt mij alleen van mijn mooie hoofdstukje over schoppen tegen het achterste. Dat deze manier om elektriciteit op te wekken verwerpelijk is heb ik verklaard uit de ontvlambare lucht die Adam reeds met dat instrument produceerde, naar ik zeker weet. Ik had daar een geleerde uitweiding aan vast geknoopt en bewezen dat het achterste eigenlijk niets anders is dan Volta's luchtpistool, dat daarmee al in het paradijs werd geschoten en dat de gevallen engelen waarschijnlijk niets anders hebben gebruikt, wat ik aan de hand van een passage bij Milton onweerlegbaar kan bewijzen. Want dat de duivel zich met stank verwijdert vindt juist zijn oorzaak in deze otter-taktiek om met ontvlambare lucht te schieten, die hij nog uit vroeger tijden overgehouden heeft.
De heer Lavater heeft mij twee maal bezocht, en hij is mij eerlijk gezegd buitengewoon meegevallen. Auget, kan men bij hem zeggen, praesentia famam. Ik had een geestdriftig heethoofd verwacht, maar dat was hij hier alles behalve. Ik houd hem werkelijk voor een intelligente kerel, die door een dom gezelschap een beetje op hol geslagen is. U moet in godsnaam niet denken dat ik de jesuïtenkoorts gekregen heb. Ik geloof beslist dat Lavater een eerlijk man is, die echter meent, dat zijn hoofd het heelal is, en elke gedachte die bij hem opkomt een nieuwe planeet. Als er maar altijd mensen om hem heen waren geweest die hem op beminnelijke wijze erop hadden gewezen dat het nevels zijn, dan had er iets groots uit hem kunnen groeien; nu is het te laat. Wanneer hij hier had gewoond, waar alles berekend wordt en waar alleen dwepers met hun intuïtie werken, dan zou hij zeker evenveel verdiende roem hebben geoogst als hij nu geschreeuw om zich heen heeft. Nogmaals: ik kan u niet genoeg zeggen hoe goedhartig deze man is. Hij meent alles eerlijk, en als hij de zaak bedriegt is hij een bedrogen bedrieger. Hoe zeer hij voor argumenten openstaat bewijst het volgende voorbeeld, dat ik u vertel met het dringend verzoek niets daarvan verder te vertellen, omdat men zoals u weet, vaak een schandelijk misbruik van zulke dingen maakt.
Nauwelijks was Lavater gaan zitten of het gesprek kwam toevallig op Mendelssohn, Lessing en Jacobi, en de leer van Spinoza. Aangezien ik, eerlijk gezeg, Spinoza sedert de tijd dat ik hem begrijp voor een buitengewoon man houd, nam ik mij voor hem tegen deze theoloog in bescherming te nemen. Ik zei dus dat ik geloofde dat een grondiger studie van de natuur, duizenden jaren voortgezet, tenslotte tot de inzichten zou leiden die deze man voorzien had. Naarmate onze kennis van de konkrete wereld toeneemt vernauwen zich de grenzen van het rijk der geesten. Spoken, nimfen, heksen, Jupiter met zijn baard boven de wolken, etc. liggen nu achter ons. Het enige spook waarvan wij het bestaan nog erkennen waart in ons lichaam rond en verricht handelingen die wij, evenals de boer het gestommel in zijn kamer, door een geest verklaren, omdat wij evenmin als hij de oorzaken kennen.
Trage materie is alleen maar een menselijke voorstelling, en slechts een abstract begrip. Wij kennen namelijk aan de krachten een traag substraat toe, en noemen dit materie, hoewel wij toch blijkbaar van materie niets anders kennen dan juist deze krachten. Het trage substraat is alleen maar een hersenschim. Vandaar die verderfelijke tweedeling in de wereld. Dat is toch helemaal niet nodig. Wie heeft dan god geschapen? Kortom, alles wat is dat is één, en verder niets. Dit heb ik allemaal tegen hem gezegd. En weet u wat Lavater zei, die ongelooflijk aandachtig naar mij had geluisterd? Dat hij dat ook geloofde! Hij maakte slechts enkele bezwaren waaraan hij zelf geen groot gewicht toekende, en die alle vluchtig uit het christelijk systeem waren afgeleid. Ik kan niet ontkennen dat ik door zijn oprechte denktrant en onpartijdigheid zo ontroerd was dat ik hem bekend heb dat ik ondanks al mijn kritiek op zijn theorieën altijd een bewonderaar van zijn grote talenten was geweest, maar dat ik de onpartijdige denker die hij nu bleek te zijn eerlijk gezegd niet had verwacht. Het was werkelijk een belevenis. Nadat hij weg was vond ik hiervoor een betere verklaring. Hij hield tot nu toe Jezus Christus voor de ware god en daaruit vloeit zijn geloof aan wonderen voort. Als hij tot de ontdekking komt dat die god vals is, dan is het andere uiterste Spinoza, en ik geloof dat hij op het punt staat Jezus te laten vallen. Ik heb het gesprek niet op zijn magnetisme kunnen brengen, het ene woord leidde tot het andere en zo vloog de tijd voorbij.
Bij het tweede bezoek dat hij mij slechts bracht omdat hij, naar hij zei, Göttingen niet kon verlaten zonder mij nog een keer te ontmoeten, maar waarbij hij niet wilde gaan zitten, was dat helemaal niet mogelijk. Hij heeft zijn zoon in mijn zorgen aanbevolen, die zich deze winter voor natuurkunde heeft laten inschrijven. Etc.
|
|